Mevrouw Van Dijk

Janna Boekema


‘Je bent te laat.’ Ze stond in de badkamer, haar gerimpelde billen naar me toe en handen steunend op de badrand. Zo te zien had ze haar rode pyjamabroek en besmeurde luier van haar heupen laten glijden, ze hingen nog op haar enkels.
    ‘U zou in bed op me blijven wachten,’ zei ik. Door haar hartmedicatie was mevrouw Van Dijk 's ochtends veel te wazig om alleen door huis te dwalen.
    ‘Ik heb niet de hele dag de tijd, kind.’
    Ik wist dat ze wél de hele dag te tijd had, maar excuseerde me toch. Waarom ik zo laat was, zou ik haar later wel vertellen. Bij de koffie.
Met mijn plastic vingers friemelde ik een knoop in de touwtjes van mijn mondkapje, die te kort waren om ze als schoenveters te strikken. Toch was ik blij met deze geïmproviseerde bescherming, op de naaimachine gemaakt door een goede vriendin.
    ‘Kom maar,’ zei ik. Ik pakte haar stevig onder haar oksels beet. Zelfs door de handschoenen heen voelde ik de kilte van haar huid. Hoe lang had ze hier op me gewacht?
    Ze draaide zich naar me toe, tikte mijn mondkapje aan. ‘Moet je dat nu echt dragen?’
    ‘Alleen uit voorzorg,’ zei ik. Ik schoof de bril voorzichtig van haar neus. Twee geleefde blauwe ogen kwamen tevoorschijn. Haar bovenlip trilde.
    ‘Er zit maandverband in als filter,’ verklapte ik. We giechelden. Voor mevrouw eindigde dat in een hoestbui.

In de douchecabine parkeerde ik haar op het houten krukje. Ik pakte de groene spons en nam de tijd om haar van boven tot onder in te zepen.
    ‘Meer schuim,’ snauwde ze. ‘Als ik ooit zo muf ga ruiken als die oude Ebbinga van hiernaast, hoeft het van mij niet meer hoor. Dan weet je mijn euthanasiepapieren te vinden, toch?'
    ‘Ja, ik weet waar ze liggen,’ stelde ik haar gerust, als altijd.
    ‘Waar dan?’
    ‘Bovenste keukenla, onder de gebruiksaanwijzing van de combimagnetron. Maar ik denk niet dat die papieren geldig zijn op het moment dat u...’
    ‘Goed zo.’
    Ik liet mijn handpalmen een voor een over haar stuitje glijden en oefende wat druk uit op haar onderrug. Het voelde gek om haar fragiele huid, waarvan ik de afgelopen jaren elke plooi had leren kennen, niet meer rechtstreeks op mijn vingertoppen te voelen.
    De warmte steeg naar mijn hoofd, maandverband ventileerde blijkbaar voor geen meter. Toch wilde ik me niet haasten, uiterlijke verzorging kwam bij mevrouw Van Dijk nogal nauw. Iedereen die een stap bij haar over de drempel deed, droeg daar bewust of onbewust zijn steentje aan bij. Achterkleinkinderen werden naar de drogist gestuurd voor tandenstokers, de kapster kwam wekelijks aan huis en verzorgers als ik lieten zich omkopen voor een extra wasbeurt. Ik deed het graag, ook zonder die fles wijn of reep chocola.
    Toen ik bij haar voeten was aangekomen, masseerde ik haar tenen. Een voor een. Ze sloot haar ogen en knorde als een tevreden poes.
    ‘Ik ben zwanger,’ flapte ik er plotseling uit. Eerst het goede nieuws dan maar.
    ‘Kind, wat geweldig!’ Ze boog voorover en omhelsde en kuste mijn knieën. Het water sijpelde via haar nek naar beneden. Mijn spijkerbroek kleurde langzaam donker. ‘Sinds… Hoe gaat het met je? Wat een prachtig nieuws!’
    Ik lachte. ‘Ik weet het nog maar net. Ik voel eigenlijk helemaal niets nog. Toch wil ik het u nu vertellen omdat...’
    ‘Wat vind ik dat fijn,’ onderbrak ze me. Ze keek naar mijn buik, waar nog niets aan te zien was, en wreef toen met beide handen over haar eigen buik. Die was in haar leven maar liefst negen keer tot liefdesberg uitgegroeid.
    ‘Wilde u eigenlijk altijd al zoveel kinderen?’ vroeg ik haar.
    ‘Oh god, nee. Dat waren andere tijden. Hij hoefde zijn broek maar over de stoel te hangen, of ik was alweer zwanger.’

Na het douchen wilde ze alles weten over mijn toekomstige baby, maar er viel nog zo weinig te vertellen. Pas over drie weken had ik de eerste echo, waar mijn vriend door de maatregelen niet mee naartoe mocht.
    ‘Ze vergelijken corona steeds met de oorlog, hè.’ Haar stem sloeg over. Niet uit ongemak, meer als een gitaar waarvan de snaren hun rek verloren hebben.
    ‘Dat is vast moeilijk voor u om te horen.’ Met de zilveren vork prikte ik in het kersengebakje dat voor me lag. Het smaakte me niet.
    ‘Het is klinkklare onzin,’ zei ze. Haar wijsvinger zwaaide in de lucht. ‘Weet je waarom?’
    Ik schudde mijn hoofd.
    ‘In de oorlog was er een zichtbare vijand. Die kon je tenminste bestrijden.’
    Ik grijnsde. Het was haar gave om altijd met een verrassend perspectief te komen, hoe moeilijk de situatie ook was.
    Ondertussen resoneerden flarden van telefoongesprekken door mijn hoofd. Op zoek naar mantelzorgers voor mevrouw Van Dijk sprak ik vanmorgen vier van haar kinderen, een broertje, zus en meerdere buren. De druk op onze thuiszorg was groot, te groot, net als het risico op besmetting. Met dat laatste wist ik uiteindelijk in te spelen op het geweten van haar jongste dochter. Vanaf morgen zou zij de zorg van ons overnemen.
    In mijn broekzak trilde de timer. Over tien minuten werd ik bij meneer Ramesh verwacht. Die was misschien niet zo stipt als zij, maar alle extra tijd die ik hier doorbracht kon ik later op de dag onmogelijk inhalen.
    Ik ga u een hele lange tijd niet zien, wilde ik haar zeggen, maar de woorden doofden steeds weer op mijn lippen. Tegen de regels in boog ik over de tafel en nam ik haar tengere handen in de mijne. Ik kneep er zachtjes in. ‘Past u goed op uzelf?’
    ‘Wat denk je,’ bromde ze, pulkend aan het gehaakte kleedje. Soms maakten de vele rimpels in haar gezicht het onmogelijk om af te lezen hoe ze zich voelde. ‘Vaarwelnerven’ noemde ze ze zelf, omdat er na het verlies van een dierbare steeds weer eentje bijkwam. En als je bijna honderd bent, vallen ze nu eenmaal bij bosjes neer, grapte ze vaak.
    Ik legde haar handen terug op tafel, verzamelde mijn spullen.
    ‘Wil je woensdag mijn nagels lakken?’ vroeg ze toen ik al in de deuropening stond.
    ‘Welke kleur?’ Mijn vingers omklemden de deurkruk zo stevig dat mijn knokkels pijn begonnen te doen.
    ‘Wit,’ zei ze vastberaden.
    ‘De kleur van de vrede?’
    Ze glimlachte. ‘Dag, Imke.’
    Even bleef ik op het stoepje staan, mijn ogen dicht, luisterend naar de vogels. Het geroekoe van de duiven, beter hoorbaar door de stilte op straat, stelde me gerust. Toen mijn timer zich opnieuw liet horen, depte ik mijn tranen met het mondkapje en verliet de portiek.
    Een bejaarde man hield het toegangshek voor me open en knikte me vriendelijk toe. Ondanks de anderhalve meter afstand wist zijn lichaamsgeur me moeiteloos te bereiken. In een reflex trok ik het mondkapje weer over mijn neus. Arme meneer Ebbinga.


Janna Boekema schrijft proza en toneel. Ze werkt als freelance copywriter vanuit haar antikraakkantoor in Amsterdam Noord, en als het even kan vanuit haar camper. Sinds 2017 studeert ze aan de Schrijversvakschool, met als doel om ooit aan een roman te beginnen die boeiend genoeg blijft om hem af te maken. Tot die tijd laat ze zich lekker inspireren door alle bijzondere figuren die ze ontmoet en de verhalen die zij bij zich dragen.
 netschrijvers.nl


Lees ook:
Animal Crossing: New Horizons • Willemijn Kranendonk
Aan terugkomen denk ik / niet langer – ik heb mijn huis afbetaald, / er groeien fruitbomen / in mijn tuin. // Verveling kleeft. / Hier kan ik met buren / praten, vissen zonder schuldgevoel (...)
Lees verder


Lees ook:
Oma • Oscar Kocken
Er hangt een tasje aan de klink. Het is de klink van de deur van het huis van mijn oma, die ondanks haar 94 lentes nog prima voor zichzelf kan zorgen, maar nu de deur niet uit kan om de boodschappen te doen. Of nou ja, zelfs dát kan ze ondanks die lentes nog gewoon, maar ze mag het niet van ons. Wij hebben het haar verboden.
Lees verder