Koning Curling

Aaricia Kayzer


Sep is de microcelebrity van zijn appartementencomplex. Als hij met zijn gespierde armen het portiek veegt, vallen de mensen om hem heen regelmatig flauw. Ze kennen zijn gezicht van tv: in Sotsji en Pyeongchang won hij met zijn curlingteam gouden medailles en sindsdien verkopen niche webshops broodtrommels met zijn gezicht erop. Het is een kwestie van tijd tot hij het meest gevraagde covermodel voor Men’s Health wordt. Hij droomt graag groot, al weet hij niet precies waarover. Als het maar méér is.
    Het toeval wil dat er in hetzelfde appartementencomplex een man woont met dezelfde droom. Zijn naam is Milo en hij werkt met naïeve gedrevenheid aan zijn toekomst. In zijn langwerpige kelderwoning van vijftig vierkante meter ligt onder de knipperende tl-buis een geïmproviseerde miniatuurcurlingbaan. Hier laat Milo stenen los met een soepele polsbeweging die hij heeft afgekeken van tv. Ze schuiven nauwelijks vooruit op de ruwe ondergrond en naarmate hij dit vaker doet ontstaat er een diepe richel in zijn vloer, alsof er vroeger een ingekapselde rivier door zijn kamer heeft gestroomd.
    Dat Sep en Milo in hetzelfde appartementencomplex wonen is een toeval dat niet beter georkestreerd had kunnen worden door alle sterren, goden en planeten bij elkaar. Hun ontmoeting gebeurt niet eens doordat Milo Sep herkent. In plaats daarvan is het Sep die op een dag potentie in Milo ziet. Als Milo bij de ingang van het gebouw zijn portemonnee laat vallen, bukt hij namelijk op een manier die kenmerkend is voor de beginnende curler: met één been door de knie gezakt, terwijl de ander uitgestrekt naar achter wijst. Sep weet meteen wie hij voor zich heeft: een jongere versie van zichzelf. Ze zijn soulmates met een scheve verhouding, want Sep is wie Milo wil zijn.
    Als een moedervogel neemt Sep zijn protegé onder zijn vleugel voor wekelijks gymnastisch onderwijs. Vaker wel dan niet monden die uren uit in borrelavonden met virgin mojito’s, waarbij Sep ermee weg komt om meerdere malen dezelfde quasifilosofische stelling in te leiden met qu’est ce que c’est…?, en dingen te zeggen als: als een politieman een puppy redt uit een draaiende wasmachine maar er is niemand om het te zien, is het dan wel echt gebeurd? Wanneer covid-19 abrupt een einde maakt aan hun vis-a-vis trainingssessies schuine streep filosofiedefilés, voelt het voor Milo als niets minder dan het noodlot dat van bovenaf met een donderslag door het hele complex trekt en met de meeste kracht inslaat in zijn kelderwoning.



Milo merkt: Sep en hij zijn nog steeds tot elkaar veroordeeld, ook al zijn ze niet bij elkaar. Ze videobellen elke dag om te praten over polssouplesse, veegtechnieken en de beste stenen voor een strakke worp. Ze hebben het over hoe Milo steeds peziger wordt en over de slogan van de curlingbelangenvereniging: Samen vegen we corona de wereld uit. Ze hebben het over coronahoesters en over wie het meest het woord moet voeren tijdens een gesprek met de corona-eenzaamheidslijn: de beller of de vrijwilliger? Ze vergaderen elke twee dagen over hun voortgang, gebruiken een meetlint om de omvang van hun armspieren bij te houden en een app voor hun dromen.
    Nog liever dan deze gesprekken zou Milo Sep riskante vragen willen stellen zoals: ‘Stel deze maatregelen duren nog twee maanden, is kwaliteit van leven in verzorgingstehuizen dan niet belangrijker dan kwantiteit?’, of nog spannender: ‘Stel we zaten samen op een onbewoond eiland, zou je dan nog steeds afstand van me houden?’ Als hij hieraan denkt, begint zijn hart te racen.
    Tijdens het whatsappen stuurt hij heel soms , en . Zijn gedachten zijn van het soort dat je krijgt als je veel samen sport en in tijden van gedwongen afstand ineens extra dicht op elkaars huid wil kruipen.
    Trainen zonder Sep vindt Milo volstrekt nutteloos, net als alle dingen die je onverhoopt in je eentje moet doen. Als je met een perfecte curve tot achter de tweede hog line komt, maar er is niemand om het te zien, is het dan wel echt gebeurd? Hij begint te veel na te denken en tijdens het nadenken voelt hij zijn spieren verslappen, tot zijn armen uiteindelijk niets meer zijn dan een huidkleurige brij en uiteindelijk klinken zelfs alle woorden die hij zegt als blubber. Sep sleept hem er doorheen als een goeroe, een eenzame man op een berg met alle wijsheid in pacht, een adelaar met zijn borst naar voren gestoken. Hij is een echokamer van gestolen wijsheden en zegt dingen als: ‘Winnaars hebben een plan, verliezers een excuus’, of zelfbedachte uitspraken niet aan de al bestaande tippen: ‘Kom op man, doe eens beter je best.’



Milo moet zijn zielige hoopje ledematen bij elkaar rapen en opstaan. Sep zegt het. Zijn moeder zegt het. Mark Rutte zegt het. Hij weet dat iemand deze situatie moet oplossen, een underdog. Er is te veel leed, hij ziet het in de human interest-artikelen van De Telegraaf, de opiniepeiling van Maurice de Hond en de Instagramstories van de KNVB. Als hij na het douchen in de spiegel kijkt, ziet hij iets wat hij nog niet eerder zag: hij is niet langer een man in een kelderwoning met een knipperende lamp, hij is een man in een kelderwoning met een knipperende lamp en potentie. Hij is een moderne held, gelijk aan een brandweerman die een kind redt uit een brandend gebouw, of een supermarktmedewerker die met uitgestrekte arm op een ongeduldige man afloopt en zegt: ‘Graag anderhalve meter afstand houden.’
    Hij bekijkt zijn lichaam van top tot teen tot hij zijn blik los weet te scheuren. Hij kleedt zich aan, pakt een bezem uit één van de grijphaken die hij aan de muur heeft gemonteerd en loopt zes verdiepingen omhoog. Zijn spieren verstevigen weer en uit zijn quarantainemassa groeit een real life Action Man van vlees en bloed. Als hij bij Seps appartement aankomt hoeft hij niet uit te hijgen, hij klopt meteen aan. Sep doet open met een vastberaden blik waarin Milo zichzelf weerspiegeld ziet. Ze weten: er moet iets gebeuren, en wij moeten het doen.
    Zo beginnen ze, twee hedendaagse Titanen. Ze vegen snel en vakkundig het hele gebouw en gebruiken zoveel kracht dat alle oneffenheden van de vloer verdwijnen. Milo veegt de zweetdruppels van zijn gezicht en hij ziet dat de stof van Seps shirt doorweekt is, maar ijdelheid stopt ze niet, ze blijven vegen. De vloer is nu zo glad dat er mogelijk geen virussen aan vast kunnen kleven. Nu kan de bovenbuurvrouw van tachtig weer bezoek ontvangen, de man met een longaandoening die op de begane grond woont durft zijn eigen boodschappen weer te doen, de kinderen van de alleenstaande moeder kunnen eigenlijk weer verstoppertje spelen in de gang en overheden struikelen over elkaar heen om patenten aan te vragen op hun techniek! De bewoners van het complex doen een polonaise en journalisten rukken uit, mensen applaudisseren hen massaal toe en iemand vuurt een confettikanon af, want zij zijn de helden van de wereld!


Aaricia Kayzer (1996) schreef een tijd artikelen voor een universiteitsblad en deed de master Literair bedrijf aan de Radboud Universiteit. Nu dat allemaal net is afgerond werkt ze in een eetcafé en organiseert ze soms het poëziefestival Onbederf’lijk Vers. Ook schreef ze dit verhaal.
aariciakayzer


Lees ook:
Plaklippen • Andrea Gritter
Het is de geur die hem wekt. Scherp, als de ochtendoksel van zijn vader. De warmte, de stem, de huid die aanvoelt als een nieuwe luier; het is allemaal anders, maar vooral de geur valt op, stoort hem.
Lees verder


Lees ook:
Dag meneer de regenrups • Thom Wijenberg
De tuindeur schuift langzaam open. Nadia kijkt over de rand van haar tijdschrift en ziet Koentje. Hij zit in de deuropening met zijn handen in zijn schoot. Hij zet zijn bril af, trekt een van zijn armen terug in de mouw en poetst de glazen in de stof van zijn trui.
Lees verder