Dag meneer de regenrups

Thom Wijenberg


De tuindeur schuift langzaam open. Nadia kijkt over de rand van haar tijdschrift en ziet Koentje. Hij zit in de deuropening met zijn handen in zijn schoot. Hij zet zijn bril af, trekt een van zijn armen terug in de mouw en poetst de glazen in de stof van zijn trui.
    ‘Mama,’ zegt hij. Ze hoort een lichte aarzeling in zijn stem. ‘Mama, ik kan Stego de stegosaurus nergens vinden.’
    Nadia legt het tijdschrift weg en gaat rechtop in de tuinstoel zitten. Ze bekijkt haar zoon, haar enige, haar kleine kuikentje. Het blijft haar verbazen hoeveel hij op haar lijkt. Het is alsof ze naar een van de filmpjes kijkt die haar vader vroeger van haar maakte en die nog ergens in een doos op zolder liggen. Dit is haar kind, denkt ze. Daar zal ze nooit aan hoeven te twijfelen. Met zijn krullen en zijn melkwitte huid die bij het kleinste tikje blauw kleurt en daarna geel. Waar ze ook heen gaan, ze plukt hem er zo uit. Maar het gaat verder dan zijn uiterlijk. Ook in zijn houding herkent ze stukjes van zichzelf. Zijn terughoudendheid bijvoorbeeld, hoe hij een klein universum om zichzelf heen heeft gebouwd en vanachter de ramen naar de wereld kijkt, angstig en nieuwsgierig tegelijkertijd.
    ‘Stego de stegosaurus?’ vraagt ze.
    Koentje knikt. Hij tilt zijn brilletje boven zijn hoofd om te controleren of er geen vlekken meer op zitten. Dan legt hij de poten achter zijn oren en duwt hij het montuur omhoog, zijn neus op. Zijn ogen zijn groot en insectachtig achter de ronde glazen.
    Een zwaar gevoel strijkt neer in Nadia’s maag en blijft daar koppig zitten. Ze zegt tegen zichzelf dat ze er niet aan mag toegeven. Dus ze staat op, loopt door de tuin. Met grote gebaren speelt ze dat ze de dinosaurus zoekt. Ze buigt een tak om, kijkt in de schuur en onder de loungeset. ‘Stego, Stego, waar ben je? Ste-go?’
    Bij de zandbak blijft ze staan. Ze buigt voorover en hijst de speelgoeddino aan zijn staart uit het zand.
    ‘Is dit hem?’
    Koentje zegt niks. Ze durft zich niet om te draaien en hem aan te kijken. Niet dat het nodig is. Ze weet precies welk gezicht hij nu trekt, wat ze in zijn ogen zal lezen. Dus houdt ze haar blik gericht op het oranjerode reptiel dat iemand ooit als verzameling botten uit de aarde heeft getrokken en stegosaurus heeft genoemd. Na een paar tellen hoort ze Koentje opstaan. Hij veegt zijn voeten en schuift de deur achter zich dicht. Pas als hij het volume van de televisie weer omhoog heeft gedraaid, laat ze het speelgoed los. Met een zachte plof landt Stego in het zandbakzand.



Op zijn derde vrije dag kondigde Koentje aan dat hij niet meer naar buiten ging en hij meende het. Hij zette geen stap meer buiten de deur. Hij wilde niet mee naar de supermarkt of de speeltuin en als vriendjes aanbelden, zei hij dat hij zich niet lekker voelde of dat hij een spel op de computer aan het spelen was. Toen Nadia hem vroeg waarom hij niet naar buiten ging, wees hij naar het televisietoestel. Het mocht niet van de meneren op het journaal, zei hij. Die hadden gezegd dat het gevaarlijk was om naar buiten te gaan. Op straat kon iemand hem de hoestziekte geven. Zelf zou hij gezond blijven, maar hij kon de hoestziekte wel doorgeven aan opa’s en oma’s en die konden er niet goed tegen. Iedereen moest dus binnen blijven, vonden de meneren en dat vond Koentje ook.
    Nadia zag dat hij het meende en probeerde met hem te praten. Ze zei dat het niet goed voor hem was om zo lang binnen te blijven. Hij had frisse lucht nodig. Bovendien kon hij in de achtertuin geen opa’s en oma’s tegenkomen. Koentje schudde zijn hoofd. Het virus bleef heel lang op bepaalde spullen zitten, zei hij. En hij kon toch ook frisse lucht krijgen als ze de deur open lieten staan? Nadia wist niet wat ze daar tegenin moest brengen. Koentje was mondig en wist meer van het virus dan zij. Hij zat de hele dag voor de televisie, terwijl zij nog niet één persconferentie had gezien.
    Daarna gooide ze het over een andere boeg. Ze legde snoep en Donald Ducks in de tuin, net ver genoeg dat Koentje wel over de drempel moest om ze te pakken. Maar Koentje kwam niet en de lokazen bleven liggen totdat Nadia ze in de container smeet. Met Pasen deed ze een ultieme verleidingspoging. De avond van tevoren versierde ze de tuin met slingers en verstopte ze eitjes achter bloempotten. Toen Koentje de volgende ochtend beneden kwam, drukte ze een mandje in zijn handen. Ze zei dat hij een nieuwe dino mocht uitzoeken als hij alle eieren kon vinden. Zelfs een hele grote die geluid maakte. De prijs deed er niet toe. Koentje dacht even na, zei vervolgens ‘nee’. Hoeveel hij ook van dino’s hield, de woorden van de meneren op televisie waren hem heilig. Hij zette het mandje op tafel en ging met een leesboek op de bank zitten. De eitjes moest Nadia zelf maar zoeken.



Koentje ligt al op bed als ze boven komt. Hij heeft zijn armen achter zijn hoofd gevouwen als een ventje en tuurt naar het plafond. Hij vraagt wat er gebeurt in een vaatwasser, of er borsteltjes uit de muren komen die de bekers en borden schoonboenen. Nadia zegt dat dat een vraag voor morgen is en trekt het dekbed tot zijn kin op. Als ze hem heeft ingestopt, gaat ze op de bedrand zitten. Koentje laat zijn hoofd traag naar rechts zakken.
    ‘Ik keek net uit het raam en toen zag ik Stego,’ zegt hij.
    Ze leunt naar Koentje toe om een verdwaalde pluk haar achter zijn oor te leggen.
    ‘Oh, wat deed hij daar?’
    ‘Hij klopte op de deur. Ik denk dat hij graag naar binnen wil.’
    ‘Ik denk dat hij wil dat jij naar buiten komt,’ zegt ze, ‘zodat jullie samen in de tuin kunnen spelen.’ Koentje maakt een brommend geluidje. Ze voelt zich schuldig dat ze zijn speelgoed heeft afgepakt. Is ze te ver gegaan? Het lukt haar niet om er goed over na te denken als hij zo dichtbij haar is.
    ‘Slaap lekker,’ zegt ze. Ze klopt twee keer met haar vlakke hand op het bed en staat op.
    ‘Slaap lekker, mama.’
    Als Nadia het licht uitknipt en de deur achter zich dichtdoet, blijft ze op de overloop staan. De lamp boven haar zoemt. Ze denkt terug aan een middag op het schoolplein, een aantal maanden geleden. De groep van Koentje was laat. De bus die ze van het zwembad terug naar school bracht stond in de file, of zoiets. Een van de wachtende ouders vroeg aan de rest wat zij het zwaarst vonden aan het ouderschap. Een vrouw die pas haar vierde kind had gekregen riep meteen iets over poepluiers en borstvoeding. Een andere vrouw noemde het gekrijs dat midden in de nacht begon en pas bij het ochtendgloren ophield. Een man met een baard zei dat hij altijd zo moe was sinds de komst van de tweeling en een volgende begon over een ex die na twee jaar plotseling was vertrokken, omdat hij toch niet klaar was voor het gezinsleven. Hij woonde inmiddels in Brussel met een sportjournaliste die acht jaar jonger was dan hij.
    Nadia zweeg. Ze kon tijdens het gesprek niks bedenken waar ze het uitgesproken zwaar mee had. Pas later die dag, toen ze Koentje na bedtijd aantrof met de iPad onder zijn laken, wist ze het. Ze kon hem geen straf geven. Dat vond ze het moeilijkste wat er was, haar zoon bestraffen. Ze had zo vaak geprobeerd hem streng toe te spreken of hem een half uur in een hoek te laten staan, maar het lukte haar niet. Zodra ze hem aankeek, viel alle boosheid van haar af. Toch wist ze dat ze hem een keer straf moest geven. Dat het goed voor hem zou zijn. Hij zou misschien een tijdje zuur zijn, maar uiteindelijk zou hij er iets van leren. Hij moest weten dat zij de baas was en niet hij.
    Ze doet het licht op de overloop uit, daalt de trap af.
    In de woonkamer is het koud en donker. De avond is snel gevallen. Nadia sluit de buitendeur en kijkt de tuin in. De stekelige staart van de speelgoeddino steekt boven de rand van de zandbak uit.

Een half uur later doet ze de lampen in Koentjes slaapkamer weer aan. Ze geeft hem geen tijd om aan het felle licht te wennen. Ze trekt het dekbed van zijn lijf en tilt hem op. Hij stribbelt niet tegen. Hij kijkt slaperig voor zich uit en mompelt iets over een dino die een stofzuiger als mond heeft en daarmee de huizen van de andere dinosauriërs schoonmaakt. Pas als ze hem beneden aan de keukentafel zet, lijkt hij te beseffen wat er gebeurt. Hij wrijft in zijn ogen en kijkt nieuwsgierig om zich heen, alsof het huis op dit uur niet dezelfde plek is als overdag.
    ‘Het is heel laat, hè?’ vraagt hij.
    ‘Ja,’ antwoordt Nadia, en dan: ‘Ik wil dat je goed naar me luistert. Jij gaat nu iets heel belangrijks doen.’
    Koentje knikt.
    ‘Moet ik mijn bril dan halen?’
    ‘Nee, dat hoeft niet. Zet deze maar op.’
    Ze geeft Koentje het T. rexmasker dat hij met carnaval heeft gedragen. Het masker is te groot voor zijn kinderhoofd. De kijkgaten zitten bij de neus, waardoor Koentje tijdens de viering op school overal tegenaan liep. De dag erna werd hij wakker met een dikke bult op zijn voorhoofd. Als hij het masker heeft opgezet, pakt Nadia een tupperwarebakje van het aanrecht. Ze zet het op tafel en tilt de deksel op. Koentje gaat op zijn knieën op de stoel zitten. Hij buigt zich over het bakje. Even is hij stil.
    ‘Evelien uit mijn klas noemt dat altijd een regenrups. Stom, hè?’ zegt Koentje dan. Het masker dempt zijn stem.
    ‘Kijk eens naar mij.’
    Hij tilt zijn hoofd naar haar op. In de kijkgaten ziet ze niks, alleen maar duisternis. Goed, denkt ze en ze schuift het bakje naar zich toe. De worm glinstert in het schaarse licht van de afzuigkap. Hij zwiept alle kanten op en maakt vreemde letters met zijn roze lichaam. Nadia maakt een pincet met haar duim en wijsvinger, tilt het dier op en legt het in de palm van haar andere hand.
    ‘Ik wil dat je naar buiten gaat, lieverd.’
    Koentje slaakt een diepe zucht. ‘Ik zei toch dat mag niet van de meneren.’
    ‘Ik bepaal de regels, niet de meneren. Je gaat naar buiten of…’ Ze steekt haar hand uit naar Koentje en wijst naar de regenworm. ‘Je eet de worm op. Als jij niet naar buiten wil, dan moeten we buiten maar naar jou brengen.’
    ‘Ik wil niet naar buiten!’ jammert Koentje. Hij vouwt zijn armen over elkaar, legt ze op tafel en daarna legt hij ook zijn dinosauruskop erbij.
    Nadia recht haar rug. Ze maakt zich groot, bereidt zich voor om haar zoon streng toe te spreken en haar gezag te herstellen. Ze haalt diep adem, maar voor ze iets kan zeggen, heeft Koentje de worm uit haar hand geplukt. Hij trekt het masker aan de onderkant omhoog en tilt zijn hoofd achterover. Een tel lang laat hij het beestje boven zijn gezicht bungelen.
    ‘Dag meneer de regenrups,’ zegt hij en hij laat het dier in zijn mond vallen.
Nadia, in een reflex, houdt haar handen voor haar ogen. Een paar seconden is er niks, alleen haar gejaagde ademhaling en de geur van verse aarde op haar vingers, dezelfde vingers waarmee ze de worm uit de aarde groef. Ze kan zich niet meer herinneren wat ze dacht, toen ze in de achtertuin neerknielde en begon te graven. Had ze überhaupt wel iets gedacht? Had ze een plan, een duidelijke bestemming voor dat rozige dier dat zo weinig op een dier leek? Ze weet het niet meer. Langzaam laat ze haar handen zakken. Ze opent haar ogen en ziet dat Koentje het masker weer op zijn plek heeft gezet. Een oeroud beest kijkt haar afwachtend aan.


Thom Wijenberg (1996) studeerde Nederlands aan de Radboud Universiteit. Hij werkt in een boekwinkel en als redacteur bij De Nieuwe Oost | Wintertuin. Daarnaast schrijft hij korte verhalen die voornamelijk gaan over mensen die lijken op Thom Wijenberg. Zijn werk is te lezen op ABCyourself.
 thombalabom


Lees ook:
Aanrakingen • Thijs Joores
de hond heeft nog nooit / zoveel boodschappentassen gezien / vol brokken braadworst onrust / maar als je hem aanhaalt / in het kuiltje tussen zijn ogen / kruipt hij gehoorzaam terug / in zijn mand
Lees verder


Lees ook:
Het zijn vriendjes • Julien Staartjes
‘Het zijn vriendjes,’ zegt Mia, de zevenjarige dochter van mijn vriendin. Buiten zwaait hun grijze kater Mauro met zijn klauwen naar een wit konijn met bruine vlekken dat maar achter hem aan blijft huppelen. ‘Katten zijn jagers,’ leg ik uit. ‘Ze houden van elkaar,’ antwoordt Mia.
Lees verder