Het zijn vriendjes

Julien Staartjes


‘Het zijn vriendjes,’ zegt Mia, de zevenjarige dochter van mijn vriendin. Buiten zwaait hun grijze kater Mauro met zijn klauwen naar een wit konijn met bruine vlekken dat maar achter hem aan blijft huppelen.
     ‘Katten zijn jagers,’ leg ik uit.
     ‘Ze houden van elkaar,’ antwoordt Mia.
     Het is dag twee van de quarantaine. Welles, nietes spelen met Mia is een wezenlijk deel van mijn tijdsbesteding geworden. Ik was al een paar nachten bij mijn vriendin toen de quarantaine werd afgekondigd. Naar huis gaan en tussen mijn al dan niet besmette huisgenoten verkeren, leek mijn vriendin geen prettig idee. Ik bleef bij mijn vriendin op de voorwaarde dat de kat niet bij ons op de kamer sliep.
     Om de dag moet ik naar mijn werk. Levensmiddelen zijn belangrijk, oordeelde mijn baas: wij hebben een vitale functie. Hij splitste het bedrijf op in twee groepen. Groep één werkt op de ene dag op kantoor, de andere dag thuis. Groep twee doet het tegenovergestelde. Onder geen enkele voorwaarde mogen de twee groepen elkaar kruisen. Ik zit in Groep 1. Om de dag rijd ik met de auto van mijn vriendin over een lege autoweg. Binnen een kwartier ben ik in Zaandam, binnen een kwartier ben ik thuis. We eten met zijn drieën en ik vraag hoe hun dag was. Mia eet snel.
     ‘Mauro mag pas eten als ik klaar ben,’ zegt Mia met haar mond vol macaroni. ‘Anders denkt hij dat hij de baas is, snap je?’
     Ik knik.
     ’s Avonds voor ik naar bed ga, duw ik Mauro de tuin in.

Het huis van mijn vriendin heeft twee verdiepingen. In haar achtertuin staat een schuur, daarachter bevindt zich een kijktuin. Nu we hele dagen binnenzitten, breng ik veel tijd door met Mia zodat mijn vriendin ook tijd voor zichzelf heeft, dat arme mens is nu al uitgeput. Mia en ik zitten boven bij het raam. Je ziet een hoop dingen die langs je heen gaan als je op kantoor zit, merk ik al snel. Een bejaarde buurvrouw doet yoga op haar balkon, een man plant een rij gladiolen in zijn tuin en trekt om twaalf uur ‘s middags zijn tweede biertje open. Het leven gaat verder. Ik vraag aan Mia of ze Mauro ergens ziet lopen.
     ‘Makkie,’ zegt ze. ‘Hij is de grootste kater van de buurt. Daar zit-ie.’ Ze duwt haar vinger tegen het raam.
     Mauro verschijnt uit de bosjes. En daar heb je het konijn ook weer. We zien hetzelfde gebeuren als de vorige keer: het konijn huppelt achter Mauro aan, Mauro jaagt hem weg. Het konijn houdt even afstand, volgt hem daarna weer. Dat gaat zo een tijdje door en dan blijft Mauro staan. Hij bijt in het nekvel van het konijn, waarop het dier bevriest. Mia’s ogen worden groot. Zie je wel, wil ik zeggen: een jager. Dan klimt Mauro bovenop het konijn. Zijn onderlijf maakt schokkerige bewegingen.
     ‘Ik heb ineens ontzettende dorst gekregen,’ zeg ik snel tegen Mia. ‘Wil jij wat limonade voor mij halen?’
     Ik plak mijn gezicht tegen het raam. Zie ik dit nou goed?

In deze roerige tijden betekent flexwerken je bureau grondig schoonmaken als je weggaat. Desinfecteren, als het even kan.
     ‘Dus geen fucking chipsvingers achterlaten op de toetsenborden,’ briest mijn baas. Hij is teleurgesteld in ons gebrek aan verantwoordelijkheid. In het gebrek van groep 2, wil ik hem verbeteren, maar iets in het trillen van zijn rechterwenkbrauw vertelt mij dat ik dat beter niet kan doen. Hij stuurt iedereen die er ook maar een beetje bleek uitziet direct naar huis.
     ‘Het gaat niet alleen om jou,’ drukt hij ons op het hart.
     Het kantoor is die middag nog leger dan het al was. Met z’n drieën zitten we aan een lange tafel vol verweesde kabels. Tijdens de energybreak in de kantine staan we op gepaste afstand om een veel te volle bak met yoghurt, bananen en honing heen. Ik overweeg te vertellen wat ik gisteren gezien heb, te verifiëren of katten en konijnen inderdaad in staat zijn tot wat ik dacht te zien. Ali van inkopen heeft ook een kat, weet ik toevallig. Het onderwerp vereist een fluistertoon, maar ik heb niet genoeg volume om de afstand te overbruggen. Als ik achter de computer zit, wil ik het googelen. Terwijl ik trefwoorden bedenk, zie ik het tafereel weer voor me, Mauro die het konijnenlijf onder zich herschikt om er beter bij te kunnen, of verzin ik dat nou? Ik krijg het benauwd, begin te zweten. Vijf bureaustoelen verderop kijkt Ali mij schichtig aan.

‘s Avonds besluit ik het zekere voor het onzekere te nemen. Koorts heb ik niet, mijn keel voelt wel wat rauw. Ik klap het logeerbed uit in de schuur en ga in zelfisolatie. Mijn vriendin zet een tas met eten voor de deur, kijkt om zich heen en trekt dan haar trui omhoog. Ze drukt haar borsten tegen het mossige schuurraam.
     ‘Tot snel’, lacht ze.
     Ik slaap slecht. De schuur is vies en vochtig. ’s Ochtends was ik me met de tuinslang en drink ik koffie uit een plastic bekertje, dan ga ik aan het werk. Om bij mijn mail te kunnen, moet ik inloggen op de VPN van het bedrijf. Automatisch klappen processen open waar ik gister in Zaandam nog mee bezig was. Ik besluit na de crisis vaker vanuit huis te werken.
     Tegen de middag wurmt Mauro zich langs de klemmende schuurdeur naar binnen.
     ‘Hey,’ groet ik de kat.
     Zijn ogen fonkelen. Hij springt op tafel en begint zich uitgebreid te wassen. Ik trek mijn laptop naar me toe. Met zijn ruwe kattentong schraapt hij over zijn vettige vacht. Zijn adem ruikt naar klonterig kattengrind. Plotseling spitst hij zijn oren en verdwijnt hij naar buiten. In gedachten zie ik het konijn al huppelen. Met mijn mouw veeg ik over de tafel en een rilling trekt over mijn rug.
     Aan de muur links van me hangt wat gereedschap, ooit opgehangen door de vader van Mia. Rechts van me ligt speelgoed op een berg geflikkerd met bovenop een opblaasbaar zwembadje. Ik draai me nog een keer naar achter om zeker te weten dat Mauro weg is en schuif het gordijntje voor het raam dicht tegen de zon. Ik open een privévenster in mijn internetbrowser en google de woorden cat en bunny. Websites verschijnen waar mensen zich afvragen of ze wel een konijn kunnen nemen als ze al een kat hebben. Bij cat attacks bunny krijg ik vooral memes te zien. Cat bunny harassment: ik kom op pagina’s terecht over #metoo. Catcalling. Het woord bunny is doorgestreept in de zoekresultaten. Uiteindelijk besluit ik cat bunny sex te googelen. Als de afbeeldingen laden van mensen in dierenpakken, klap ik mijn laptop dicht.

De volgende ochtend heb ik nekpijn. Als het virus het kantoor al had bereikt, heeft iedereen het nu toch wel, oordeel ik. Ik besluit naar mijn werk te gaan. Mijn baas roept me bij zich. We staan aan overzijde van zijn kantoor als hij uitlegt dat een VPN niet bedoeld is om personeel mee te bespioneren, maar dat als iemand een privévenster opent, hij automatisch een melding krijgt.
     ‘Het is niet wat het lijkt,’ probeer ik. ‘Het gebeurde bij mij in de tuin. Onze kat Mauro –’
     ‘Walgelijk.’
     ‘Nee luister, ik was gewoon benieuwd of het kon.’ Ik maak het er niet beter op. ‘Ik ben geen viespeuk!’ roep ik uiteindelijk.
     ‘Reken maar dat dit gevolgen heeft,’ zucht mijn baas. Hij kijkt me kort aan en huivert.

Ik wacht tot Ali naar huis is voordat ik over het parkeerterrein naar de auto loop. De zon hangt laag en de radio speelt Wonderful Tonight van Eric Clapton. Mijn ogen branden als ik voor de deur van mijn vriendin parkeer. Ik stap het huis in en loop direct door naar de schuur. Als ik het tuinpad bereik, roept mijn vriendin vanuit de woonkamer dat de premier een persconferentie geeft. Ik blijf voor het raam staan. Mijn vriendin ligt met Mia op de bank en zet het geluid harder zodat ik het ook kan horen. De maatregelen zijn verlengd tot 1 juni, kondigt de premier aan. Ik huil. Mia wil me troosten. Mijn vriendin houdt haar tegen.
     ‘Ik snap het niet,’ klinkt Mia’s gedempte stem. ‘Hij is toch mijn nieuwe papa? Ik wil naar hem toe.’
     ‘Hij is een beetje vies op dit moment,’ antwoordt mijn vriendin. ‘Straks word jij ook vies, dat willen we toch niet?’
     ‘Ik zie niks hoor,’ zegt Mia.
     Ik draai me om en been naar de schuur. Mijn vriendin komt achter me aan.
     ‘Schatje,’ zegt ze door het schuurraam. ‘Het komt wel goed, dat weet je toch?’
     ‘Ik vind het gewoon zo erg,’ snotter ik. ‘Voor al die mensen.’
     Mia komt de tuin in gelopen met Mauro in haar armen. De kat lijkt nog groter in haar kleine kinderhandjes. Ze zet hem op de grond en hij wurmt zich de schuur in. Mauro’s ogen fonkelen en hij vlijt zich tegen me aan.


Julien Staartjes (1989) studeerde Cultural Analysis aan de UvA. Verhalen van hem zijn verschenen op DeFusie, De Optimist en in Tijdschrift Ei. In 2014 ging hij mee met het eerste Das Mag Zomerkamp. Hij maakt muziek als @summerwmonica en speelt gitaar in @thevagary
julienstaartjes   jstaartjes

Steun deze auteur!


Lees ook:
De zinnen • Michael Kaptein
Daniel Brousse was twaalf jaar oud toen hij besefte dat hij alles wat hij tot dat moment over het leven had geleerd wel kon vergeten.
Lees verder


Lees ook:
Ze zullen je vergeten • Ron Vaessen
Ik wil pratende en whiskydrinkende mannen / en wijsvingers zien tegen lippen van vrouwen / die hakken droegen en hoe sigarettenrook mensen / omgaf zoals troebele aura’s het naderende einde voorspellen / volgens zieners die antwoorden geven op vragen
Lees verder