De zinnen

Michael Kaptein


Daniel Brousse was twaalf jaar oud toen hij besefte dat hij alles wat hij tot dat moment over het leven had geleerd wel kon vergeten. Zijn kennis verdampte bij het zien van zijn moeder in de kist. Haar plotselinge dood – een gemeen virus dat zich razendsnel tot een longontsteking had ontwikkeld – veranderde alle verhalen waarin de held of de heldin een draak, een donker woud of zichzelf overwon plotseling in kinderverhaaltjes. Sprookjes die in niets met het leven van zijn moeder te vergelijken waren, die met geen woord repten over wat hij nu voelde en die geen aandacht hadden voor zijn verslagenheid. Net als Daniel was zijn moeder verblind door verhalen geweest. Ze had hem en zijn zusje altijd voorgelezen en toen hij zelf kon lezen hem overladen met boeken. In geen van die boeken was gewaarschuwd voor een dergelijk, plotseling onheil. Nergens werd geschreven over een ramp die zo ontdaan van iedere betekenis was dat je alleen maar wilde schreeuwen, met je vuisten in je kussen wilde stompen en alle helden ter verantwoording wilde roepen. Niets werd er geschreven over de volstrekte willekeur van de dood.
     Zijn moeder was tot haar ziekbed verpleegkundige op de IC geweest. Ze had beter moeten weten, dacht Daniel, starend naar haar lichaam in de kist. Ze had moeten weten hoe het leven zelf was. Hoe had ze zich kunnen laten belazeren door die boeken? Hoe kon het dat ze niet van tevoren waren gewaarschuwd door al die dikdoenerige schrijvers die zo graag heroïsche verhalen schreven? Het was een vraag die direct door Daniel tot een opdracht werd herschapen, want toegewijd aan zijn moeder en niet bij machte zijn verdriet in een andere mal dan in woede en gedrevenheid te gieten, besloot hij op dat moment om schrijver te worden. Schrijver ja, maar niet zomaar een schrijver, juist een ander soort schrijver dan al die anderen, al diegenen die met hun zoete woorden de overwinning op het kwaad bezongen, de goede afloop vierden en daarmee het slaapzand van ze leefden nog lang en gelukkig in hun lezers ogen bliezen. Nee, Daniel Brousse zou het echte leven beschrijven. Het echte leven dat hij zou ontdoen van al die rommel, al die misleidende franje. Hij zou een beeld uithakken en de woorden zouden zijn beitel zijn, zijn gedrevenheid zou zijn hamer zijn en het beeld zou het verhaal worden; een verhaal dat net zo levensecht was als zijn moeder was geweest – en wie het zou lezen zou getroffen worden door een onuitsprekelijke waarheid, wie het zou lezen zou zijn hoofd niet af kunnen wenden, wie het zou lezen zou dezelfde pijn voelen als Daniel nu voelde en voorgoed zijn genezen van zijn jeugd.

Daniel zette zich vurig en verbeten aan zijn missie. Het was een werk dat al zijn tijd opslokte, dat zijn hele puberteit verzwolg, want het verhaal bleek moeilijker te vatten dan hij dacht en de felle vlam die hij voor ogen had, verdween steeds achter een waas van woorden. Maar Daniel zette door. Daniel versaagde niet. En tegen de tijd dat hij achttien was werd Daniel geroemd om zijn talent, tegen de tijd dat hij eenentwintig was heette hij veelbelovend en toen hij vijfentwintig was verscheen zijn eerste roman. Een werk waar hij zeer ontevreden over was, dat naar zijn idee niet tot de literatuur gerekend mocht worden, maar dat desondanks goede recensies kreeg en heel redelijke verkoopcijfers haalde. Het stelde Daniel in staat een volgend boek te schrijven; een verhaal dat hopelijk wel aan zijn standaard zou voldoen. Het zou een beschrijving worden van het betekenisloze leven, van het absurde bestaan – want ook al wist Daniel inmiddels dat de sprookjes uit zijn kindertijd niet het enige soort verhalen waren, ook al kende hij inmiddels de weg binnen existentialisme, nihilisme en post-modernisme, toch vond hij dat er nog iets ontbrak aan het canon, dat hij iets essentieels toe te voegen had.
     Zijn volgende boek werd een verpletterend werk, een achthonderd pagina's tellende pil, een definitief medicijn tegen de valse hoop, de vluchtige dromen en het bedrieglijk optimisme; een stroom woorden die naar de zwartste diepten van Daniels hart leidde. Een boek waar Daniel tevreden over was, waar hij eindelijk eens een paar nachten rustig van sliep. Een verkoopsucces, ondanks de duistere boodschap, en een internationale doorbraak. En in het momentum van dit succes werkte Daniel door, boven op deze golf van voorspoed schreef hij essays en verhalen, romans en toneelstukken, polemieken en gedichten; werk dat steeds lovend ontvangen werd, dat hem in staat stelde luxueus te leven. Hij kocht een flinke villa en hield een flinke bruiloft, want inmiddels was hij achter in de dertig, inmiddels had hij behoefte aan rust, aan stabiliteit, aan iets meer dan alleen arbeid en drank, en zo kwam het dat hij trouwde met een vrouw die zijn cynisme duldde, dat hij kinderen kreeg en dat hij zichzelf er soms zelfs op betrapte iets van geluk te voelen.

Na een jaar of tien, toen hij de vijftig naderde, kwam hij in een vechtscheiding terecht. Een pijnlijke gebeurtenis die hij niet gewenst had – ondanks zijn affaires – waar hij dure advocaten op losliet en  rancuneuze columns over schreef. Het was gedrag waar zijn ex-vrouw en kinderen diep onder gebukt gingen, waar zijn drankgebruik van toenam en waardoor hij regelmatig in de spiegel naar zijn grauwe schrijverskop bleef staren. 'Zie je wel', zei hij dan tegen zichzelf, 'ik heb gelijk, altijd heb ik gelijk gehad, er is geen goede afloop.' Dan keek hij vervolgens naar de stapels boeken die hij had geschreven, dan keek hij naar zijn verkoopcijfers, en zag hij zich bevestigd, want hoe konden al die wijze woorden het mis hebben, hoe kon al dat succes op drijfzand zijn gebouwd, hoe kon hij, de wijze schrijver, niet het gelijk aan zijn kant hebben?
     Zo stommelde Daniel zich door zijn scheiding, zo vervreemdde hij zich van zijn kinderen en zo sloeg hij zich door het leven. Ook al bleven de cijfers de laatste jaren wel wat achter en verslechterde zijn gezondheid, ook al kreeg hij naarmate hij de zestig gepasseerd was steeds minder interviewverzoeken, hij was nog steeds degene die korte metten met het leven had gemaakt, die de fabel van ze leefden nog lang en gelukkig geëlimineerd had, die de flagrante nonsens van de goede afloop met wortel en al verwijderd had. Een voorvechter in feite, een strijder in dienst van de werkelijkheid. Het was een identiteit die hem als gegoten zat; een idee dat een rotsvaste overtuiging was geworden. Zijn boeken kregen de laatste jaren wel wat meer kritiek en van zijn nieuwe roman werd ternauwernood een tweede druk gemaakt. Het deerde hem niet want hij was Daniel Brousse – daarmee was in feite alles wel gezegd.

Toen de schrijver op de ochtend van zijn drieënzeventigste verjaardag wakker werd – een vreemde kamer, het leek wel een ziekenhuis – merkte hij dat hij alleen wartaal kon uitslaan – gloe, bla, glaman, glaman! Hij had een hersenbloeding gehad, werd hem verteld, en op dat moment werd duidelijk dat alles inderdaad gezegd was. Hij kon geen zinnig woord meer uitbrengen en zelfs geen zinnig woord meer schrijven. Alleen zijn gedachten restten hem. Hij dwaalde rond in eindeloze, kronkelende gedachtegangen, alsof alles wat hij ooit geschreven had een doolhof van woorden had gevormd. Daar zocht hij naar het begin, naar de kern van zijn wezen – een kern die hij onmogelijk kon vinden, want tenslotte had hij deze dwaaltuin zelf gecultiveerd en iedere zin met een basalten pen geschreven. Tussen de muren van zijn ondoordringbaar nihilisme huilde hij, onhoorbaar voor de buitenwereld, nog immer in zichzelf verdwaald. Zo bleef hij jaren zitten.

Pas na lange tijd begonnen in Daniel nieuwe zinnen omhoog te drijven. Zinnen die hij nooit geschreven had, maar die hij in gedachten vormde. Dag na dag, week na week, begon Daniel die zinnen uit te bouwen. Hij leerde ze uit zijn hoofd, zegde ze in stilte op, vergat de helft en begon opnieuw, tot hij de zinnen als een draad kon volgen. Een lange draad die hem naar de kern leidde, waar hij terugkwam op zijn moeders uitvaart en zichzelf weer als twaalfjarige zag zitten. Hij werd opnieuw die jongen, starend naar zijn moeders kist – en hij kwam omhoog, richtte zichzelf als een held op, en hief het verhaal dat hem hierheen had geleid als een zwaard boven zijn hoofd. Het monster dat hem al die tijd had aangestaard onthoofdde hij en hij zei: 'Ik heb je zo gemist mamma. Ik heb je zo gemist en jij had gelijk. Het leven moet als heldendaad geleefd worden', waarna hij eindelijk zijn laatste punt kon zetten.


Michael Kaptein is schrijver en beeldmaker. Hij schrijft korte verhalen en romans en maakt fictieve boeken en cartoons. Zijn novelle 'De schaduw van de Piramide' is onlangs bij Schrijverspunt verschenen. Op het moment schrijft hij aan twee romans. 
michaelkaptein_schrijver 

Steun deze auteur


Lees ook:
Ze zullen je vergeten • Ron Vaessen
Ik wil pratende en whiskydrinkende mannen / en wijsvingers zien tegen lippen van vrouwen / die hakken droegen en hoe sigarettenrook mensen / omgaf zoals troebele aura’s het naderende einde voorspellen / volgens zieners die antwoorden geven op vragen
Lees verder


Lees / luister ook:
Logboek van een quarantaine • Babet te Winkel
Dag 334. Het kan niet anders dan een dag als alle andere zijn. Ze herinnert zich nog vaag hoe het voelde om door de straten te lopen. Voorbijgangers die met hun arm langs de hare schuurden. Ze had nooit gedacht dat ze dat zou gaan missen. Zij was juist altijd iemand geweest die een hoepel had willen dragen zodat de mensen uit haar aura zouden blijven.
Lees verder