Gele vlag
Celine Vervaet
Ik klap het boek dicht en vanaf de achterflap lacht mijn jonge overgrootmoeder me toe, maar verder gebeurt er niets. Ik kan haar enkel aankijken, de schrijfster met haar matte ogen waarin ik mezelf zoek maar niet kan vinden. De enige informatie die hier te rapen valt, betreft de woorden die haar beeltenis flankeren: “Cordelia Anders (1989-2079) groeide op in Gent en woonde nadien in Parijs, Bordeaux en Barcelona, waar ze op negentigjarige leeftijd overleed, drie jaar na haar tweede echtgenoot. Haar omvangrijke oeuvre is in achtendertig talen vertaald en het aantal verfilmingen van haar verhalen is niet te tellen. Haar derde roman, ‘Liefde in tijden van corona’, betekende in 2021 haar grote doorbraak.”
Ik wist dit natuurlijk allemaal al lang. En ik weet nog veel meer. Dat Cordelia Anders drie studies startte maar er niet één afrondde, dat ze boeken in één zitting uitlas, dat ze hield van whisky en jenever. Dat ze geen gevoel voor ritme had maar wel voor humor. Dat ze na haar dertigste weigerde te vliegen. Dat ze het altijd koud had. Dat mijn grootvader een ongelukje was, en ik bij uitbreiding dus ook, en alle kinderen die ik zou kunnen baren. Dat ze in een winkel in Parijs werkte toen het coronavirus de halve wereld lam legde en zij noodgedwongen alleen thuis zat met haar kat. Ze herlas het boek van ene Gabriel García Márquez dat haar een half leven eerder had overdonderd en begon toen onophoudelijk te schrijven, zo zou ze later optekenen.
Op de bank in mijn kleine appartement vind ik geen comfortabele positie om te lezen. Het boek is dik en weegt zwaar in mijn schoot. Tot enkele weken geleden was alles nog vederlicht. Ik kon orders schreeuwen naar het floating screen dat me onopgemerkt volgde, maar sinds het V-virus – we noemen het liefkozend Vivi, al is het nog zo agressief – mij heeft bereikt, zijn schermen uit den boze, en spreekt niet één voice me toe.
Hoewel boeken van papier nog steeds populair zijn onder een kunstminnend publiek, bezit ik enkel de romans van mijn overgrootmoeder. Liever laat ik me niet leiden door de nostalgie die zo virtuoos door haar oeuvre is geweven, maar toch is er die ene doos met spullen die ik niet snel enkele reis richting vergetelheid zal sturen. Naast het werk van mijn voorouder bevat het onder meer mijn kinderknuffel Zita, mijn allereerste screen, defect en hopeloos ouderwets, en een glazen potje met daarin mijn gelige melktanden.
‘Liefde in tijden van corona’ heb ik er laatst uit opgevist. Ik koester het als een kostbaar artefact, want dat is het ook. Ik zou het voor een mooi bedrag kunnen verkopen aan een verzamelaar: originele eerste druk uit 2021 bij een toendertijd gerenommeerde uitgeverij. Cordelia Anders heeft er jaren later nog met zwarte balpen een boodschap aan mijn opa in neergeschreven. Hij heeft het doorgegeven aan zijn dochter en mijn moeder aan mij. De boodschap kan ik enkel lezen omdat ik weet wat er staat. Handschriften zijn voor mij vrijwel onleesbaar, maar gedurende overgrootmoeders leven leerden mensen nog volop met de hand schrijven, hoewel de PC in haar jeugd zijn intrede deed in het gemiddelde gezin. Haar eerste verhalen sloeg ze op op iets wat een diskette heette. Ze ging het zelf al snel ouderwets vinden, maar voor mijn part kon ze die verhalen net zo goed in een rotswand hebben gekrast.
Ik kan me niet eens helder voor de geest halen wanneer het allemaal begon, dit gedoe dat tot resultaat heeft gehad dat ik noodgedwongen in thuisquarantaine terecht ben gekomen en ben overgeleverd aan schaarse bronnen van analoog vertier. Nieuwsberichten over het V-virus hadden in eerste instantie geen grote ongerustheid bij me opgewekt. Mensen worden wel eens ziek en ook augmented intelligence kent haar tekortkomingen. Het leek toeval, maar waartoe Vivi in staat bleek, daarop waren we als mensheid niet voorbereid. Toen duidelijk werd dat het virus ook technologie gebruikte om zich te verspreiden en zowel mensen als systemen infecteerde, wilde ik er alles over weten. Hoe was dit mogelijk? Kon ik als informaticus doordringen tot dit virus of konden enkel medici ons redden? Mijn collega’s en ik hebben in allerijl een interdisciplinair lab opgezet voor artsen en informatici. Onze bevindingen zouden we aan elkaar trachten te koppelen. Ik vermoed dat een aantal collega’s er nu razend druk mee is, maar voor mij eindigde dit boeiende onderzoek al snel. Ik raakte besmet en mijn appartement werd buiten mijn wil om omgedoopt tot een schip waarop ik de enige passagier ben. Ook virtueel mag ik met niets of niemand in contact komen.
Het begon met een hoestje en mijn personal assistant Zoë die kleine foutjes maakte. Nadat ik positief had getest, werd onze verbinding meteen verbroken. De dagen die ik slapend doorbracht zijn intussen al lang voorbij. Mijn lichaamstemperatuur is daarbij nooit hoger geklommen dan 38,7 graden. Tijdens die eerste, lome dagen was ik nog een relatief uniek geval. Een oudere collega was in Hamburg naar een symposium geweest waar één onwetende geïnfecteerde ervoor had gezorgd dat Vivi gretig oversloeg op zowat alle aanwezigen en hun devices. Het heeft natuurlijk niet lang geduurd voordat de hele wereld eraan moest geloven. De nieuwsberichten die me twee keer per week worden toegereikt, noemden afgelopen week nog Kopenhagen, vandaag New York als epicentrum van het V-virus, maar iedereen weet dat er geen locatie op de aardbol is waar het nog niet is genesteld en wild om zich heen graait.
Waar het coronavirus honderd jaar geleden tijdens de eerste golf van de lente en zomer van 2020 uiteindelijk een geschat kwart van de bevolking in dichtbevolkte gebieden had besmet, van mild tot agressief en met dodelijke afloop, moet vandaag al meer dan de helft van de wereldbevolking eraan geloven. Ontelbare systemen zijn onherstelbaar gecrashed, wat voor haast apocalyptische taferelen zorgt. Het openbare leven ligt lam en een ziekenhuis waar niet één medisch apparaat nog te vertrouwen is, kun je beter een veldhospitaal noemen.
Ik vind elke drie dagen een overlevingspakket in het luik bij de voordeur met daarin etenswaren, de krant van die dag, speciaal voor de geïnfecteerden weer op papier uitgeven, en nu en dan een boek. Uit de vastgeklonken ramen zie ik van bovenaf een verlaten straat van waaruit één sensor in de gaten houdt of ik nog leef. Als die het nog doet tenminste.
Ik zwaai soms naar mijn overbuur. Het biedt troost als een knuffel. Verder vormt een noodknop mijn enige potentiële contact met de buitenwereld, maar misbruik wordt bestraft. De niet-besmette medemens heeft geen tijd om zich met de mild besmetten bezig te houden, aangezien de actieve bevolking voelbaar uitdunt. Nu is nog een beperkt aantal wetenschappers, informatici en artsen beschikbaar. Eens ook zij zijn besmet, zijn de consequenties niet te overzien. Surreëel is het, hoe we in dat geval tientallen jaren terug in de tijd zullen worden gekatapulteerd, alsof we tijdreizigers zijn. Alle mogelijke scenario’s komen in de krant aan bod, maar één ding staat vast: het zal jaren, zelfs decennia duren voor de wereld weer is zoals hij was voor Vivi toesloeg.
En ik kan niets doen behalve lezen. Vivi zit in me en mijn collega’s hebben nog niet ontdekt wanneer iemand genezen kan worden verklaard, dus blijft de gele vlag voorlopig wapperen, net zoals ze dat deed op De nieuwe trouw in tijden van cholera. Alleen heb ik geen stuurman aan boord, en al helemaal geen geliefde waar ik een leven lang naar heb gehunkerd.
Nadat ik ‘Liefde in tijden van corona’ voor de tweede keer uit heb, de eerste keer was zo’n tien jaar geleden, lees ik ook het addendum dat werd gepubliceerd toen de roman in de jaren twintig van de vorige eeuw hoge toppen bleek te scheren, en dat ik eveneens in mijn nostalgiebox heb gevonden, hoewel het niet door overgrootmoeder Cordelia is geschreven, maar door een literatuurwetenschapper die uiteindelijk zijn hele leven aan haar werk heeft gewijd. Hij schreef een grondige vergelijkende studie met het nog veel oudere boek waar het al in de titel naar verwijst. Cholera zegt me niets, maar het verhaal speelt zich dan ook meer dan tweehonderd jaar geleden af. Mijn overgrootmoeder had het in quarantaine herlezen en uitgebreid notities gemaakt, die ook zijn opgenomen in het addendum. Nu zowel Anders’ als Márquez’ boek weer volop opduikt in de media, en ‘Liefde in tijden van cholera’ daardoor op een dag in het overlevingspakket was opgenomen, besloot ik het te lezen om te begrijpen welk intertekstueel spelletje Cordelia Anders speelde. Er is werkelijk niets anders waarmee ik me kan bezighouden.
Wat begint als bezigheidstherapie, mondt uit in een aan obsessie grenzende fascinatie. Na twee dagen heb ik het boek uit: een recordtempo voor een niet-getraind lezer als ik, die al een heel leven verknocht is aan spraaktechnologie. Na het lezen ga ik een hele dag op mijn rug op het tapijt liggen en zie het verhaal dansen voor mijn ogen. Florentino als een klein, iel mannetje met een hoed en scherpe gelaatstrekken, niet bijster aantrekkelijk, en Fermina als een gereserveerde femme fatale, inclusief rode lippen en zwoele heupbewegingen, deugdelijkheid veinzend terwijl ze Florentino quasi-onbewust het hoofd op hol brengt en hem uiteindelijk haar liefde schenkt. Ze lopen hand in hand over het plafond en varen weg door het raam.
Ik probeer me voor te stellen hoe Florentino een leven lang naar zijn Fermina hunkerde, verstoken van communicatiemiddelen of manieren om haar leven van een afstand te volgen, en die hunkering botvierde op de ene na de andere willekeurige vrouw. Hoe een handvol herinneringen hem decennialang staande hield, overtuigd van een zekere vorm van voorbestemdheid. Hoe hij vertrouwde op zijn gevoel. Ik denk aan de overbuurman en hoe we dagelijks naar elkaar zwaaien. Eerder knikte ik hem hooguit toe in de straat, één keer kwam ik hem tegen bij een concert, maar we hebben nooit met elkaar gepraat. Toch weet ik hoe hij heet en waar hij werkt, wie zijn vrienden zijn, met wie hij heeft geslapen, waar hij graag eet en ken ik zijn stopwoordjes en tics. Ik weet dat hij van mij dezelfde dingen weet, want zo werkt het nu eenmaal, en er is niemand die zich daaraan stoort. Dat is weleens anders geweest. In Cordelia Anders’ boeken lees ik over privacyeisen en -lekken, over fake news en digitale fraude. Over heerlijk ouderwetse apps waarin je links en rechts kunt swipen om de liefde van je leven te vinden of een wip voor één nacht. Apps die in tijden van corona, waarin de wereldbevolking gevraagd werd te allen tijde anderhalve meter afstand van elkaar te houden, hopeloos onbruikbaar werden. De overbuurman en ik zullen hoe dan ook met elkaar naar bed gaan, maar iets als liefde zullen wij niet kennen.
De volgende dag herlees ik ‘Liefde in tijden van corona’ en het addendum. Francis en Anna, die hoewel oer-Europees, expliciet aan Florentino en Fermina refereren, lopen elkaar aan het eind haast Romeo and Juliet-gewijs mis. Hun leefwereld biedt oneindig veel meer kansen dan die van Florentino en Fermina, maar zij vergeten haast dat het leven ondanks alles een onherroepelijk einde kent.
Na het werk van mijn overgrootmoeder lees ik nog een keer Marquez’ roman, om daarna weer Cordelia’s werk te bestuderen. Ik ga in een oneindige lus zo door tot de open ramen frisse lucht naar binnen waaien en er weer mensen lopen in de straat.
Zodra ik de kans krijg tot typen, al is het op een offline laptop en in een wereld die, hoewel fysiek ongeschonden, aan scherven ligt, ga ik onophoudelijk tikken, net zoals ik onophoudelijk gelezen heb. Soms zie ik in een ooghoek de overbuur aan zijn raam staan en dan wuif ik hem vrolijk toe, maar de vlag laat ik nog even wapperen.
Celine Vervaet woont en werkt in Rotterdam, waar ze geregeld bij The Writer’s Guide (to the Galaxy) te vinden is. In haar verhalen zijn de hoofdrollen vaak weggelegd voor steden en nostalgie. Ze publiceerde fictie bij Vers Beton en De Optimist en won recentelijk de korte verhalenwedstrijd van literair agentschap Sebes & Bisseling. Ze werkt aan een roman.
www.celinevervaet.com celinevervaet
www.celinevervaet.com celinevervaet
Lees ook:
Koning Curling • Aaricia Kayzer
Sep is de microcelebrity van zijn appartementencomplex. Als hij met zijn gespierde armen het portiek veegt, vallen de mensen om hem heen regelmatig flauw.
Lees verder
Koning Curling • Aaricia Kayzer
Sep is de microcelebrity van zijn appartementencomplex. Als hij met zijn gespierde armen het portiek veegt, vallen de mensen om hem heen regelmatig flauw.
Lees verder
Lees ook:
Plaklippen • Andrea Gritter
Het is de geur die hem wekt. Scherp, als de ochtendoksel van zijn vader. De warmte, de stem, de huid die aanvoelt als een nieuwe luier; het is allemaal anders, maar vooral de geur valt op, stoort hem.
Lees verder
Plaklippen • Andrea Gritter
Het is de geur die hem wekt. Scherp, als de ochtendoksel van zijn vader. De warmte, de stem, de huid die aanvoelt als een nieuwe luier; het is allemaal anders, maar vooral de geur valt op, stoort hem.
Lees verder