Ochtendzweet en Franse kaas

Marcel van den Brand


Hij is weggegaan toen ons werd opgedrongen thuis te blijven. Zijn laatste woorden klinken nog steeds in mijn hoofd. ‘Ik ga boodschappen doen.’ Hij had de deur dichtgesmeten en was vertrokken. Pas tegen de avond stuurde hij een berichtje dat hij bij zijn familie was en niet meer van plan was om terug te komen. En de boodschappen? Die had hij zelf betaald en cadeau gedaan aan zijn moeder, die nu waarschijnlijk met een brede glimlach zat te genieten van het feit dat ze mij nooit meer onder ogen hoefde te komen. Mijn eerste emotie was woede geweest. Niet vanwege het feit dat hij was vertrokken, dat was onvermijdelijk. Het was de woede van iemand met een lege koelkast. Er lag alleen nog een kaasje van een Frans merk waar hij zo dol op was geweest, terwijl hij wist dat ik dat spul niet kon hebben. Bij het opentrekken van de koelkast kwam de penetrante geur me tegemoet met de kracht van een orkaan, die zich vervolgens door het hele huis verspreidde. Had hij die kaas ook maar meegenomen.

En verder waren er nog de koekjes. Elke ochtend bij het ontbijt had hij die droge biscuitjes weer tevoorschijn gehaald om ze te verzuipen in zijn koffie. En nu ben ik de enige die ervan kan genieten. Aangezien er niks anders in huis is, doe ik mijzelf maar te goed aan die koekjes, en langzaamaan is de woede weggeëbd en heeft die plaats gemaakt voor een algehele lusteloosheid. Maar gisteren, toen ik de kast opentrok, trof ik nog maar één pak koekjes aan. Dat betekent maar één ding. Vandaag is de eerste dag van de rest van mijn leven, en nooit, maar dan ook nooit, zal ik nog voor iemand kiezen die als enige passie kaas en koekjes heeft.

Om mij heen ruim ik op. Ik trek de lakens van mijn bed en loop ermee het balkon op, om de gehate koekkruimels over de straat uit te schudden als een symbolische daad om de laatste restjes van mijn vriend – correctie: ex-vriend – uit mijn huis te verwijderen. Er verschijnt een glimlach op mijn gezicht bij de gedachte aan het uitstrooien van as. Ja, dit is als het overlijden van iemand die je ooit lief is geweest, maar nu is hij dood, en ik hoef er nooit meer een traan om te laten. Dit voelt goed en bijna verheugd schud ik nog een keer extra hard om er zeker van te zijn dat er niks meer achter is gebleven.

Terwijl ik de lakens weer over de reling terug trek, voel ik dat er naar mij gekeken wordt. Verschrikt kijk ik om en zie de nieuwe buurman staan, die mij vanaf zijn balkon met helderblauwe ogen observeert, over de smeedijzeren afrastering die mijn ex vol had gehangen met bakken vol tulpen die er een beetje triest bij hangen. Nog niet eerder heb ik deze jongen kunnen aanschouwen. Hij is hier vlak voor de quarantaine komen wonen en we hebben elkaar één keer vluchtig in het trappenhuis gezien en elkaar geen blik waardig gegund, maar nu staat hij hier met zijn blauwe trui met een levensgrote afbeelding van een veel te vaak gewassen Mickey Mouse, en het lijkt alsof hij nog nooit iets heeft gezien dat bijzonderder is dan een buur die koekkruimels over de straat uitstrooit. Ik kijk hem aan en merk dat ik rustig word van zijn blik. Zijn mondhoeken wijzen op een natuurlijke manier omhoog, en die ogen… Hij lacht me toe.

‘Aan de grote schoonmaak begonnen?’ De vraag klinkt zo spontaan en vriendelijk alsof we elkaar al jaren kennen. Verlegen knik ik hem toe, zonder te weten hoe ik nu het beste kan antwoorden. Was ik net nog zo gepassioneerd, nu voel ik het lood in mijn schoenen en ik weet dat er een vage blos op mijn wangen verschijnt. Wat moet die jongen wel niet van mij denken? Ik zie er niet uit na een week in bed te hebben gelegen. Vermoedelijk is mijn lichaamsgeur ook niet heel aantrekkelijk. De combinatie van ochtendzweet met het aroma van een Franse kaas. Ik kan me er niet veel bij voorstellen hoe ik ruik, maar dat het iets onaangenaams moet zijn, dat is zo klaar als dat één en één twee is. Ik probeer stiekem de laatste koekkruimels uit mijn haar te wrijven. Zijn mondhoeken krullen verder op en een schitterende rij witte tanden worden zichtbaar achter zijn lippen. Het is alsof hij dwars door mijn ziel heen kijkt.

‘Ik ook,’ zegt hij. ‘Zo’n mooie dag als vandaag. Zolang we de straat niet op mogen kunnen we maar beter ons huis op orde krijgen.’

‘Woon je alleen?’ De vraag is eruit voordat ik er erg in heb, en heel even voel ik het alsof ik een inbreuk maak op zijn privacy, maar hij laat niet merken dat hij de vraag ongepast vindt. Hij knikt en antwoord even spontaan: ‘Ja, mijn relatie is uit en ik heb al vrij snel dit appartement gevonden.’

Heel even zijn we stil. Het voelt vertrouwd en plotseling voel ik mij niet meer zo alleen. Ik stel me voor hoe hij de laatste restjes van zijn ex uit heeft gestrooid, en ik kom tot het besef dat het niet het einde van de wereld is. Deze quarantaine en het feit dat mijn vriend er met de boodschappen vandoor is gegaan, dat geeft me nieuwe hoop.

‘Nu hebben we ook de tijd om elkaar beter te leren kennen.’ Het klinkt ondeugend, en heel even heb ik de neiging om halsbrekende toeren uit te halen, om over de verlepte tulpen en de omheining heen te klimmen zodat ik op zijn balkon terecht kan komen. Hij ziet het en lacht weer. ‘Vanaf een afstandje dan tenminste. Twee meter, om elkaar niet aan te steken.’

Er is niets dat ik liever wil. Na een week in isolatie is het goed om nieuwe contacten op te doen.

‘Zullen we…’ Ik laat een pauze vallen. Ik weet niet of het gepast of ongepast is, maar zijn ogen verraden dat niets wat ik zal zeggen ongepast zal zijn. Dan verander ik mijn woorden en zeg dat ik dat heel leuk zou vinden. Heel even kijkt hij mij vragend aan. Zullen we… Zullen we wat? Een hapje eten, of een filmpje kijken. Hij op zijn balkon en ik op de mijne. Dan gebaart hij dat ik op hem moet wachten terwijl hij binnen iets gaat halen. Ongeduldig sta ik daar, mezelf de vraag stellend wat het is dat hem het huis weer in drijft terwijl we net nu iets moois aan het opbouwen zijn. Maar dan komt hij terug, met in zijn handen twee glazen rode wijn.

‘Hou je van wijn?’ vraagt hij terwijl hij mij het glas aanreikt. Wat een vraag. Natuurlijk hou ik van wijn. Ik ben dol op wijn. Dankbaar strek ik mijn hand uit over de afscheiding en neem het glas aan. We klinken de glazen en kijken elkaar in de ogen. Maar toch mist er iets. Hij weet het, net zo goed als ik. Voordat ik het zelf besef, rollen de woorden van mijn tong: ‘Hou je van Franse kaas?’


Marcel van den Brand (1982) heeft Theaterwetenschappen gestudeerd aan de UvA en een acteursopleiding aan de Acteursschool in Amsterdam. Zijn debuut als schrijver was de monoloog Een verhaaltje voor het slapen gaan (2012), waarmee hij zich presenteerde op het Delft Fringe Festival. Andere teksten van zijn hand zijn De Eendagsvlieg (2013), Knuffel mij (2014) en Zij zocht licht (2017). Tegenwoordig woont hij in Madrid waar hij werkt als theatermaker en als leraar Engels.
marcelwbrand   Marcel van den Brand


Lees ook:
Oma • Oscar Kocken
Er hangt een tasje aan de klink. Het is de klink van de deur van het huis van mijn oma, die ondanks haar 94 lentes nog prima voor zichzelf kan zorgen, maar nu de deur niet uit kan om de boodschappen te doen. Of nou ja, zelfs dát kan ze ondanks die lentes nog gewoon, maar ze mag het niet van ons. Wij hebben het haar verboden.
Lees verder


Lees ook:
Niemandsland • Joanne van Beek
‘Alles moet kapot.’ Bij elk woord sla ik met mijn slaghout op de motorkap van de SUV. Er is geen ruimte in mijn hoofd voor andere gedachten. Die sla ik er allemaal uit. Alles. Moet. Kapot. En ik geniet ervan. 
Lees verder