Dopplereffect

Bouke Schut


De Albert Heijn opent blijkbaar pas om 12:00. Ik maak een foto van de openingstijden om een volgende vergissing te voorkomen en zie door de winkelruiten dat de medewerkers de schappen gehaast volbouwen. Een vrouw met een mondkapje rukt aan de toegangsdeur. Ik wijs haar op het bordje, ‘ze openen over een uurtje’, en knik bij wijze van afscheid. Als ik even later omkijk staat ze nog steeds bij de gesloten ingang.

12.00. Zo’n dertig mensen staan in intervallen van een meter voor de Albert Heijn. Niemand zegt iets. Ik voel iets van schaamte omdat ik hier tussen sta, al kom ik niet om anderen voor te zijn. De autoriteiten drukken iedereen op het hart dat er genoeg voorraad is. Dat we gewoon boodschappen moeten doen, vooral niet moeten hamsteren, dat dat juist schaarste en stagnatie veroorzaakt. De winkelmedewerkers staan allemaal op hun plek en wisselen woorden die ik niet kan verstaan, gedempt achter het glas. Een ambulance raast voorbij, de gillende sirene zakt in toonsoort - de vrouw die ik eerder ontmoette knijpt haar oren dicht. Zodra de beveiliger de deur opent, buitelt men naar binnen als bij de Drie Dwaze Dagen van de Bijenkorf. Ik denk aan het filmpje waarin een Amerikaanse moeder samen met haar kind werd verdrukt tijdens Black Friday, gecensureerd natuurlijk, want sommige dingen zijn te gruwelijk om aan te zien.

Ze smeren de handvaten van de winkelkarretjes in met ontsmettingsmiddel. Mijn vingers voelen glibberig.

Acht minuten over twaalf: de schappen chips zijn leeg. Er ligt nog één zak Pomtips, die vinden we blijkbaar niet lekker genoeg. Hoe kan zo’n product overleven in gewone tijden?

Het kassameisje bedankt me hartelijk voor de fooi die ik haar geef - dat heeft ze nog nooit meegemaakt.
    ‘Ça va?’ vraag ik terwijl ze de producten van de volgende klant al over de scan trekt.
    ‘Ja hoor,’ zegt ze glimlachend. Ze kijkt opzij naar de mierenhoop en dan weer naar mij.
    ‘Hard werken, hè.’ Een man in Albert Heijn-tenue neemt mijn karretje al van me over en begint bevlogen te boenen.

Onderweg naar huis bel ik mijn vriend om hem te vertellen over de Pomtips, maar hij kan er niet echt om lachen. Hij raadt me met lichte dwang aan om naar Nederland te komen, naar mijn dierbaren, dat het niet zomaar “een griepje” is, dat hij niet begrijpt waarom ik helemaal alleen in Antwerpen blijf. Ik zeg dat ik wil blijven om erover te schrijven. Dat de stront nu uit het riool komt zetten. Hij stelt voor dat ik met hem mee ga naar zijn ouders, die in een afgelegen boerderij wonen in Maastricht. Ik herhaal dat ik liever hier blijf. Hij vindt me naïef.
    ‘Pas op jezelf.’
    ‘Jij ook.’
    ‘Ik hou van je.’
    ‘Jaa-haa, we gaan niet dood.’
    ‘Wij niet, nee.’

Mijn Italiaanse huisgenoot staat op het balkon en rookt gejaagd een sigaret, ondertussen pratend in haar telefoon met die zangerige stem die normaal gesproken zo ontspannen klinkt. Op de kookplaat staat haar ei aan te branden. Ik probeer haar aandacht te vangen, maar ze wuift me weg. We maken de laatste dagen ruzie om onnozele dingen, zoals de gedeelde koelkast die weer openstaat (‘’t is een oud model, let daar nou verdomme op’). Ze hangt op. Drukt haar sigaret uit. Neemt haar telefoon, die onmiddellijk begint te rinkelen, met een zucht op en holt langs me heen, de trap op. ‘Ciao, mama.’
    Ik gooi de verbrande eiresten voor haar weg.

Ik herinner me dat papa ooit eens zei: ‘Beschaving eindigt zodra de honger begint.’ Dat vond ik mooi gezegd, maar ik kon me er weinig bij voorstellen. Komt dat einde abrupt, of sluimert het? Neemt beschaving exponentieel af in tijden van crisis? Wat zijn de eerste signalen?
    ‘Je moet opmerkzaam zijn voor de kleine veranderingen,’ zei hij, ‘de details. Als je goed luistert, hoor je dat alles anders begint te klinken. Dan moet je maken dat je wegkomt.’

‘Ha pap, gaat het goed daar?’
    ‘Ja, jongen.’ Zijn stem klinkt opvallend onbezorgd door de telefoon.
    ‘Heb je dat filmpje gezien van die rijen voor de coffeeshops in Amsterdam?’
    Hij lacht. ‘Hey, even over zondag: ik zou in de namiddag naar je toekomen, maar waarschijnlijk gooien ze de grenzen dicht.’
    ‘Ja. Mensen gedragen zich steeds gekker, hè.’
    ‘Ze zijn bang. En jij?’
    ‘Ook. Een beetje.’
    ‘Je kunt naar ons komen, maar dan moet je denk ik wel vlug zijn.’
    ‘Ik kijk nog even. Doei!’
    ‘Dag, jongen.’

    Whatsapp: mijn vrienden uit Amsterdam vervelen zich kapot en plannen diners waar ik stiekem best bij wil zijn om mijn opgespaarde stress weg te lachen. Nog geen twee uur later blazen ze de plannen af: de angst groeit sneller dan de verveling. Ik zit met mijn telefoon op de rand van mijn matras en realiseer me dat ik het grootste deel van mijn dag al bellend, append en scrollend doorkom, hoewel er een wankele toren boeken naast mijn bed staat en er veel te schrijven valt.
    Nog een onbepaald aantal dagen te gaan.

Zus is net verhuisd na een verbroken relatie. Ze zit helemaal alleen in een gekraakt schoolgebouw in een nieuwe stad en praat honderduit over haar liefdesverdriet. Ze is boos maar sterk. ‘En de kiosk op het station gaat ook sluiten, waar moet ik mijn geld nou verdienen? Ik heb briefjes bij de buren door de bus gegooid om voor ze schoon te maken. Twee adresjes zijn misschien al genoeg.’ Ik hoor gerommel aan de andere kant van de lijn, een kraan die loopt. Ze drinkt met grote slokken en hoest.
    ‘Blijf je in Den Bosch?’
    ‘Nee. Ik ga morgen naar papa en mama. Kom je ook? Dan kunnen we naar het bos en ’s avonds kolonisten.’
    ‘Ik zie nog wel.’
    Ze giechelt. ‘Het is de tijd er niet voor om koppig te zijn, broertje. Ik ga m’n spullen pakken.’
    ‘Doei!’

    Whatsapp
Andrei          Guys, lockdown from tomorrow on. 12 00. Our house is too small for this shit
Giovanna     I saw a mouse today
Cheryl          Me too
Andrei          Meetup in the living room @23 00

Na het huisgesprek, waarin onenigheid ontstond over voorzorgsmaatregelen en het gebruik van gedeeld keukengerei, prop ik zoveel mogelijk schone kleren in de backpack waarmee ik twee jaar geleden nog zorgeloos door Canada reisde. Ik schud de vuile kleren uit mijn wasmand en vouw ze op, forceer ze in mijn backpack. Ik moet op de tas zitten om de rits te kunnen sluiten.



Om 8:30 rijdt de trein de grens over, ik krijg een welkoms-sms op mijn Belgische nummer. Ik denk aan het huis van mijn ouders, de hoge ramen, de hond die dommig rondspringt en af en toe een glas van de tafel slaat met zijn enthousiaste staart. We zullen de aankomende weken soms in de tuin kunnen zitten. Luisteren naar de sirenes in de verte, of naar elkaar. Ik ontspan en begin eindelijk te schrijven.


Bouke Schut (1994) studeerde Literatuurwetenschap en Cultural Analysis aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel schrijft hij zijn debuutroman aan de Schrijversacademie te Antwerpen. Daarnaast is hij eindredacteur bij tijdschrift Filmmagie. Eerdere verhalen verschenen in Kluger Hans, Expreszo en Babel.


Zie ook:
Een hond houdt zoveel van je dat hij het zelf niet aankan • Nikki Dekker
Ik kende quarantaine van de kooien / waar honden in zaten van mensen die naar Engeland gingen // Niemand die langskomt / om achter je oor te kriebelen / of je mee te nemen naar het park
Lees verder


Lees ook:
Aanwezigheden (die keer dat ik de laatste persoon op aarde was) • Marthe van Bronkhorst

Ik werd wakker en merkte dat ik de laatste was. Ze hadden niet gewacht.
Nat. Alles aan me was nat en warm, maar ik zweette niet. Het duurde even voor ik het me herinnerde. Ik smolt.
Lees verder