Vriendinnetje

Fabian van Hal


Normaal kwam ik nooit in het P.C. Hoofthuis, en al helemaal niet op de bovenste verdieping. Op het laatste moment was mijn werkgroep arbeidsrecht verplaatst naar het universiteitsgebouw voor de letteren, normaal had ik les op het Roeterseiland.

Door de stortregen had ik vertraging. Ik liep kleddernat het gebouw binnen en twijfelde: wilde ik wel het lokaal betreden terwijl iedereen al een plek had gevonden? Alle ogen zouden op mij worden gericht. Mijn horloge gaf precies één uur in de middag aan: als ik snel was kon ik nog net onopvallend genoeg binnenkomen.

Ik was vergeten in welk lokaal de werkgroep was, maar ik zag Rogier en Anna lopen. Sinds het eerste jaar zaten ze bij me in de les, maar nog nooit had ik een praatje met ze gemaakt. De twee zaten altijd naast elkaar, ze vormden een soort muur. Trap na trap volgde ik hen op een afstandje.

De plaatsen waren grotendeels vergeven, maar in een oogopslag zag ik achterin het lokaal een lege stoel. Ik probeerde erheen te snellen, maar mijn natte jas kwam tegen iemand aan, ‘sorry,’ mompelde ik, en in hetzelfde moment voelde ik mijn voet haken. Even verloor ik mijn evenwicht, ik greep de rugleuning van een stoel en achter mij hoorde ik een stekker uit het stopcontact schieten. ‘Sorry, ik doe je oplader er wel weer in,’ maar ik kreeg een geïrriteerde blik terug. ‘Ik doe het zelf wel,’ zei de student.

In het gebouw was niet één centrale trappengang: de ene trap ging twee verdiepingen naar beneden, de andere weer alleen omhoog. Na afloop liep ik trap na trap af, dit keer had ik niemand om achteraan te lopen. Voor de derde keer arriveerde ik in een doodlopende gang. Met een diepe zucht draaide ik me om, maar een felroze poster in de hoek van de hal trok mijn aandacht. Kom uit je bubbel, studeer in het buitenland! schreeuwden de felroze letters naar me.

Die avond vertelde ik aan m’n ouders over mijn zoektocht door het universiteitsgebouw. ‘Tjonge,’ zei mijn vader terwijl hij een meteorietinslag van jus in zijn stamppot stortte, ‘zo beleef je nog eens wat,’ en hij begon over hoe trots hij wel niet was dat ik mijn studie bijna had afgerond. ‘We komen sowieso naar de diploma-uitreiking, hoor, kunnen we dan ook wat studiegenoten van je ontmoeten?’ Ik hoorde zijn vraag, maar zweeg bewust. ‘Nou?’ probeerde hij nogmaals. ‘Ja, pap, tuurlijk.’ Met een leeg gevoel in mijn maag vervolgde ik mijn avondmaal.

Volgend jaar zou ik werk moeten zoeken: dan kon ik een hypotheek afsluiten, een huis kopen hier in het dorp en misschien wel een vriendinnetje vinden. Bovendien had mijn moeder al een goed woordje voor me gedaan bij haar baas op het gemeentehuis. Mijn pad was uitgestippeld. Toch bleven de roze letters rondspoken in mijn hoofd. De weken daarna opende ik wel honderd keer de website die op de poster had gestaan – hij was even schreeuwerig als de poster zelf.

Het was nacht, ik kon de slaap niet vatten. Ik had mijn naam zelfs al ingevuld, maar voelde toen weer de twijfel opkomen en sloeg mijn laptop weer dicht. Fuck it, dacht ik. Even later brandde de roze pagina opnieuw in mijn ogen.



Vanaf het moment dat ik me voor het eerst op Deens grondgebied bevond, was ik vastberaden om aan een nieuwe periode in mijn leven te beginnen. Avond na avond sloeg ik mijn lesboek Deens open en stampte de onuitspreekbare woorden in mijn hoofd. Langzamerhand verstond ik de gesprekken om me heen steeds vaker, soms groette ik de buschauffeur of dwong ik mezelf aan een medepassagier te vragen wat de volgende halte was.

Het was een namiddag in februari. Na college liep ik langs de supermarkt. Ik passeerde de winkel en keek voorzichtig naar binnen. Inger, de kassière die altijd dienst had op kassa twee, moest op deze dag werken, wist ik. Niet dat ik haar ooit had gesproken, maar stiekem keek ik een keer naar haar naamplaatje toen ik avondeten ging halen. Hoewel ze stroblond was, zag ze er niet uit als een typisch Scandinavisch meisje uit de IKEA-catalogus. Tussen elke tand zat een piepklein beetje ruimte, haar neus was iets krommer dan die van andere meisjes, maar ze schaamde zich nergens voor: haar glimlach was van oor tot oor. Haar onuitputtelijke vrolijkheid waarmee ze zelfs tegen de meest norse klanten ‘bonnetje erbij?’ zei, deed me net iets langer dan sociaal wenselijk is naar haar kijken. Sindsdien probeer ik altijd bij haar kassa in de rij te gaan staan.

Even zweerde ik dat ze naar me keek toen ik langs de ingang liep. Ik nam mezelf voor dat ik vandaag verandering in mijn leven wilde brengen, dus liep ik zo nonchalant als het ging naar binnen. Met mijn handschoenen nog aan pakte ik een Edammer uit het kaasschap en sloot aan in de rij. Toen was ik aan de beurt en greep ik alle moed bijeen. ‘Kijk, hier kom ik vandaan,’ en mijn vinger wees naar de naam van de kaas. ‘Nou, je praat anders Deens alsof je nooit buiten Kopenhagen bent geweest’ – die woorden toverden kriebels in mijn onderbuik.

Een uur later liep ik terug naar Inger’s werk. Voor de ingang zag ik haar met een collega praten. Even wilde ik omkeren, ik ervaarde een bekend gevoel van schaamte en verlegenheid, maar dacht aan vanmiddag, aan haar zonnige uitstraling en haar sproetjes, en vroeg of ik haar even mocht lenen. ‘Heb je zin om een Carlsberg met me te drinken?’

Een Carlsberg werd een tripel, een tripel werden er meerdere. Vooral zij praatte – ze vertelde over haar werk in de winkel, maar dat ze graag eens wat anders wilde, volgend jaar zou ze proberen te gaan studeren aan de universiteit. ‘Dat doe ik al,’ zei ik trots, en ik vertelde haar over mijn impuls om naar het land van gratis scholen en eindeloze toendra te gaan. Ze was assertief, ze vertelde lachend over de wildste verhalen die zij tijdens haar uitgaansleven had meegemaakt, over die ene keer dat ze dansend op een bushokje stond en weg moest rennen voor de lokale handhaving. Mijn verhalen waren beduidend minder spannend, maar ik deed een poging om ze wat aan te dikken om op hetzelfde niveau te blijven.

Inger was de beste reden om op te staan. Met haar blonde, krullende haar en het aanblik van haar sproetjes in mijn gedachten ging ik naar college. Inger was avontuurlijk: als ik het tijd vond om naar huis te gaan na een date stelde ze voor om nog een rondje door het park te lopen of een pintje te drinken – mijn verliefdheid kon geen nee zeggen, en nooit had ik achteraf spijt. Dagen passeerden: we bezochten het standbeeld van de kleine zeemeermin, ze liet me het Statens Museum for Kunst zien en we keken in de avonduren naar Deense misdaadseries. Een keer tijdens een saaie scène kuste ze me op m’n wang. Ik voelde euforie, en ik nam mezelf voor om de volgende keer dat ik haar zag haar een kusje terug te geven. Mijn vader vertelde ooit dat je je eerste vriendinnetje nooit zal vergeten, en ik begrijp nu waarom – al hadden we het geen naam gegeven.

Helaas, de klok sloeg twaalf, mijn laatste tram zou over tien minuten gaan. Ze stond op, we liepen naar de deur. ‘Morgen weer?’ vroeg ik. ‘Ik moet nog even kijken, misschien na mijn voetbaltraining.’ Ze zei me tot ziens en sloot de deur.



Het virus kwam en cafébezoekjes met Inger vertrokken. Ik weet nog dat ze tegen me grapte dat het nooit in het onbenullige Denemarken zou opdoemen, maar ze had ongelijk. Inger en ik deelden een Carlsberg in de buurt van Nyhavn toen we tegelijk een pushbericht kregen: Overheidsbericht: keer terug naar huis. Horeca en openbare gelegenheden sluiten. Blijf zo veel mogelijk binnen tot verdere berichtgeving. Op de achtergrond van het café klonk een bekende nieuwslezersstem die statig eenzelfde boodschap verkondigde. We liepen naar haar tramhalte om naar huis te gaan, maar een minuut voordat de tram kwam zei ze: ‘Volgens mij zeiden ze net op de radio dat ieder naar zijn eigen huis moet. Weet je wat, we appen wel.’ Ik keerde om.

In de loop van de week moest ik kiezen: ik bleef in Denemarken en kon dan niet meer naar huis, of ik ging terug naar Nederland en het was einde verhaal met Inger. Wat moest ik doen? De opwindende letters van de poster schoten na een lange tijd weer door mijn hoofd.

Nadat ik mijn keuze had doorgegeven aan het thuisfront, stuurde ik tevreden een Whatsappje aan Inger: ‘Hey, zal ik vanavond naar je toekomen? Zo meteen komt de échte lockdown en dan kan ik je helemaal niet meer zien.’ Het bleef stil. Ik zette Netflix aan, maar kon mezelf er niet van weerhouden om constant mijn telefoon te controleren. Acht uur, tien over acht, kwart over acht, nog steeds geen antwoord, kwart voor negen, half tien, niets, elf uur, half twaalf. Met een baksteen in mijn maag ging ik naar bed. De volgende middag kreeg ik een bericht retour: ‘Sorry, had je appje niet gezien.’

Dagen etterde dit door. Uiteindelijk ging ik voor de confrontatie: ‘Inger, wil je me nog wel zien?’ Een uur later appte ze me dat ze het leuk vond, maar dat onze afspraakjes gezien de situatie moesten wachten. ‘We kunnen toch niet zoveel uitspoken, nu.’

‘En daarna, dan?’ Weer een dag ging voorbij. ‘Inger?’ Ik belde haar wel drie keer op een dag, totdat ze me eindelijk antwoordde: ‘Laat me met rust. Dacht je dat ik je vriendinnetje was, of zo?’

Het startscherm van mijn laptop stond nog aan, het gaf 30 maart 2020 aan. Eergisteren zou mijn geplande vlucht naar Nederland vertrekken, maar ik had ervoor gekozen om niet te gaan. En al zou ik hebben gewild: er ging geen één vliegtuig terug naar mijn thuisland.

Ik ging rechtop zitten in bed. Het is niet gelukt, dacht ik. Het was donker buiten, ik hoorde in de verte wat jongeren praten en lachen. Ik ben eenzaamheid gewend, en de terugkomst ervan voelt haast als thuiskomen. Voor het eerst in weken verlangde ik naar de stamppot met jus van mijn moeder.


Fabian van Hal (1996) is student rechtsgeleerdheid aan de UvA die graag proza schrijft. Hij studeert dit jaar af en wil zich volgend jaar specialiseren in het strafrecht. Daarnaast mengt hij zich graag in politieke debatten, schrijft opiniestukken voor Vrij Links en zit hij in de studentenraad van de Universiteit van Amsterdam. Tot slot was hij actief voor GroenLinks en was hij tafelgast bij ‘M’ op NPO 3 om te vertellen over zijn politieke ervaringen.
fabianvanhal


Lees ook:
Chocolademelk om aan te sterken • Jozien Wijkhuijs
Op een isolatiedag, in week 3 van deze ellende, besluit ik Rika te bellen. De mogelijkheid om iedere ochtend pas om 10 uur te beginnen met werken heeft zijn glans verloren en na een opleving in mijn huishoudvaardigheden begint mijn afwasregime weer sporen van schimmel te vertonen.
Lees verder


Lees ook:
Weer een dag voorbij • Florian Teufer
Het fort van spaghetti, toiletpapier en babydoekjes stort voor mijn ogen in. Welgeteld drie tranen heb ik weggepinkt. Ik keek op vanaf de vloer naar mijn vriendin. Terwijl ze een collega via Skype uitleg gaf over Google Hangouts, kreeg ik een middelvinger.
Lees verder