Weer een dag voorbij

Florian Teufer


Het fort van spaghetti, toiletpapier en babydoekjes stort voor mijn ogen in. Welgeteld drie tranen heb ik weggepinkt. Ik keek op vanaf de vloer naar mijn vriendin. Terwijl ze een collega via Skype uitleg gaf over Google Hangouts, kreeg ik een middelvinger. Ik was geen ‘ah, schatje’ of zelfs een blik waardig. Vandaag moest ik wat teksten schrijven. Het was half 12 en ik zat in pyjamabroek met mayonaisevlekken van de vorige dag. Een zielig hoopje mens was ik geworden. Een op de grond gevallen kruimel van het robuuste brood dat ik eerder was. Van bijna al mijn teksten wil ik al snel een quarantaine-achtig stuk maken. Het gaat over thuiszitten, sociaal isolement, geen werk hebben en onderwerpen in dat rijtje. De toon is deprimerend of enigszins verbaasd. Met name over hoe mensen de pandemie op verschillende manieren benaderen. Hoe kan het dat ik mij nu nog druk maak over andere mensen? Vraag ik me af.

In ieder geval is er nog eten. Daar doen we rustig mee, want je weet maar nooit. Twee maanden kunnen er zomaar vier of elf worden. We weten het niet. Hoe sterk ik Rutte ook geloof, meester Jaap van het RIVM vertelt een dag later dat het ook nog best wel een klein beetje erger zou kunnen worden. Ik geloof hem minder graag dan Rutte, maar geloven doe ik wel. De economie mag niet stilstaan en daar draait het om, zei Rutte. Maar mijn wereld draait enkel om een paar kamers. Sinds gisteren een kamer extra. We hebben eindelijk tijd om te klussen. De bovenkamer is klaar voor logees en zelfs helemaal leuk ingericht en schoongemaakt. Voorlopig zal niemand op dat strak opgemaakte bed liggen. Zelfs mijn jeugdfoto’s bekijken – die daar staan voor een huiselijk gevoel. Dat is namelijk precies wat ik wil als er logees komen, zien dat ik een heel schattig kind was. Dan denk ik dat zij denken dat ik een schattig kind was en dat er iets van die tijd nog in me zit. En dan wind ik ze om mijn vinger. Ik houd ze dicht bij me, want je weet maar nooit wanneer de pret weer de kop ingedrukt wordt. Dan ben je opeens weer helemaal alleen in quarantaine. In ons geval met z’n twee.

Niemand zag dit aankomen. (Behalve de vriendin natuurlijk.) We vonden het echt heel erg van China. Nee maar echt, heel erg. Iedereen leefde mee met de Chinezen in Wuhan. In Brabant zongen ze er zelfs liederen over. Iedereen moest het weten; de Chinezen lijden aan een vreselijke pandemie. Een ziekte die onoverkoombaar lijkt, kolkt als een verwoestende tornado rond in Wuhan. We boden ze alle mogelijke hulp. Mondkapjes, wc-papier, handgel, doktoren. Allemaal die kant uit. Ja, nee, dat was top. Iedereen dacht: zolang het daar is, komt het hier niet. Nederland’s eigen Jaap van het RIVM zag het wel gebeuren. Daar stond ‘ie te scouten bij de landsgrenzen.

‘Corona?’ vroeg ‘ie. Dan werden er nog wel eens scheve bekken getrokken. Jaap wist genoeg.

Maar wat konden we doen, Jaap? Wat konden wij doen om dit tegen te houden? Zouden we dan allemaal niet meer naar ons werk gaan. Enfin, dat kan nog. Zouden we dan allemaal geen handje meer schudden? Maar hoe stel je je dan voor? Hoe bedank je iemand? Zouden we dan allemaal twintig keer per dag onze handen wassen? Ik waste al nooit m’n handen. Zelfs niet na het plassen. Je plast toch niet over je handen, dan hoef je ze toch ook niet te wassen. Zoveel hadden we eraan gedaan. Een nuchter volk als dit kan de complexiteit van een dodelijk virus niet bevatten. Misschien had Rutte het land wel meteen op slot moeten gooien. Tegen de adviezen van het RIVM en andere experts in.

‘Oprotten,’ had ‘ie moeten zeggen. ‘Oprotten met je Corona!’ En dan flink stampen en tegen Wilders zeggen dat ‘ie ook een keer z’n muil moet houden. En onze Uil van Minerva moet in de hoek staan tot het over is. ‘Nee, niet klappen met je vleugels nou. Je bent een volwassen uil, gedraag je er dan ook naar.’ Dan maar de economie laten doodbloeden. In de hoop dat die malle Nederlanders een keer snappen dat het allemaal niet zo lekker loopt.

Bizarre tijden leveren wel bizarre verhalen op. Wat ga je doen drie weken lang samen? Ga je nog iets vragen? Kun je van dingen uitgaan? Is dit nog steeds samenzijn zoals je het in beginselen bedoeld had? Vandaag hoorde ik over een jongen die bij een meisje was blijven slapen. Hondsberoerd werd hij wakker. Niet weg kunnen – quarantaine dag twee. Veilige voor het onveilige nemen en verstandige keuzes maken. Quarantaine dag drie: zij ook hondsberoerd. Lig je dan. Blaffend onder de dekens. Je reikt haar nog een tissue aan. Nog geen twee seconden later heeft ze er weer één nodig.

Terwijl ik dit schrijf herinner ik me dat een vriend ook ooit een logee had. Ze hadden elkaar ontmoet in de kroeg. De volgende dag begon rooskleurig. Toen pats, klaplong. Anderhalve week moest ze op krachten komen. De dokter raadde aan het huis niet te verlaten. Niks nieuws, gewoon weer een verhaal.

Net als quarantaine, gewoon weer een dag voorbij.


Florian is columnist en freelance tekstschrijver uit Amsterdam. Op het moment loopt hij stage bij de Volkskrant, voor zover dat gaat. Verder heeft hij nóg geen boek of bundel uitgebracht. Is hij nóg niet aangenomen bij een opinieblad of te lezen als vaste columnist in een blad of (online) magazine. Op dit moment hebben zelfs zijn opdrachtgevers hem vaarwel gezwaaid. Al zijn opties liggen open, dus alle mogelijkheden zijn welkom.
 ferfraaid.com/nieuwsbrief


Lees ook:
Ophelia • Sandro van der Leeuw
Ik laat de badkuip vollopen. Beneden blaft de hond. Moeder rommelt in de keuken. Met haar maaltijden probeert ze al wekenlang tot in mijn schemerwereld te reiken. Proeven doe ik niet meer, eten alleen om haar niet te kwetsen.
Lees verder


Lees ook:
Virups • Janneke Veger
Mijn konijn heet Reus en woont op het balkon. Hij is het allerliefste konijn van de wereld. Hij houdt het meest van wortels maar ook van paardebloemblad. Als ik paardebloemblad zeg, moet papa lachen.
Lees verder