Sluitingstijd

Felix Sandon


Het eerste wat je aan de voordeur opviel toen je hier één jaar geleden kwam wonen, was dat ze niet zomaar kon dichtvallen. Je moest wel erg hard trekken aan dat onding om haar te sluiten. Dat bood een geruststellend gevoel: nooit zou je je immers buitensluiten

had je gedacht, tot nu, nu je op de drempel staat met je hand op de deurknop, een onaangename trilling op je trommelvlies van de dreun waarmee je de deur net achter je hebt dichtgetrokken, en geen sleutel op zak.

Je spoelt de film van het afgelopen halfuur terug. Je had je laptoptas in een hoek geslingerd toen je thuiskwam en je sleutelbos aan het haakje gehangen, een afscheidscadeau van de vriendin met wie je een jaar een huis had gedeeld. Om te voorkomen dat je ook hier je sleutels overal zou laten rondslingeren, nu er niemand zou zijn die je om vier uur ’s nachts wakker kon bellen om de voordeur te openen. Toen moet je weer naar de stoep zijn gewandeld om buiten het bereik van de veel te gevoelig afgestelde rookmelder een sigaret op te steken, zonder geld, telefoon of sleutels op zak.

Op het werk had je honderden e-mails moeten sturen om de afspraken van de komende weken af te zeggen en vertrouwelijke documenten in het geniep van het bestand moeten halen om de lopende dossiers thuis af te werken. Intussen was de collega naast je maar blijven jammeren dat we er allemaal aan zouden gaan, terwijl die aan het bureau voor je volhield dat het een complot was om een geheim biologisch wapen te testen. Je had geprobeerd je oren voor hen te sluiten. Als iedereen zich aan de noodmaatregelen hield, zou het virus zich niet verder verspreiden en zou alles spoedig goedkomen.

De reservesleutel ligt binnen in het laatje in de keuken. De buren heb je nog nooit gesproken, hoogstens twee keer gedag geknikt in het voorbijgaan, dus had je nooit overwogen hen een sleutel van je huis toe te vertrouwen. Familie en vrienden wonen mijlenver hiervandaan. In je nieuwe stad ben je er nooit toe gekomen duurzame contacten te leggen. Het werk zuigt je leeg en in het weekend waai je liever uit in je eentje dan contact op te zoeken. Een sleutel onder de deurmat leggen of in een bloempot verstoppen, heb je in te veel slechte films zien mislopen.

Optie 1: je belt een slotenmaker die je weer binnenlaat. Over minder dan een uur lig je te ronken op de sofa.
    Bezwaar tegen optie 1: je telefoon ligt nog binnen. Zelfs opzoeken waar er een slotenmaker is kan je niet. Hoe laat blijven die open? Het is donker en alle rolluiken in de straat zijn al naar beneden.
    Optie 1b: je vraagt andere mensen om een slotenmaker te bellen of op zijn minst op te zoeken.

Optie 2: je belt aan bij het huis aan het einde van de straat, klimt over de muur naar de tuin van hun buren en herhaalt dat vijf keer tot je in je eigen tuin bent. Vervolgens kruip je op het platte dak van de keuken om het raampje van het toilet in te slaan en zo met de kleinste schade naar binnen te klauteren.
    Bezwaar tegen optie 2: alles. Een je rechtervoet doet al dagen pijn.

Optie 3: je brengt de nacht op straat door. Morgen zullen er slotenmakers zijn die met een glimlach de deur weer open toveren. Gewoon de weg vragen morgenvroeg, misschien opent er eentje al om half negen de deuren, dat rest dus nog maar twaalf uur en dertig minuten. Als student heb je dit zo vaak gedaan.

Optie 1
    Je blijft in het midden van de stoep staan. Een koppel komt je richting uit.
    ‘Excuseer,’ zeg je, ‘mag ik iets vragen?’ Ze lopen om je heen.
    Je wacht tot een oude man voor je verschijnt.
    ‘Excuseer, mag ik iets vragen?’
    ‘Dat bent u al aan het doen.’
    ‘Zou ik even uw telefoon mogen lenen om op te zoeken waar er een slotenmaker is die mij binnen kan laten?’
    ‘Ik kan niet op het internet met dat versleten bakje van mij.’ Weg is hij.
    Je loopt vijf keer de straat op en af, maar er komen weinig mensen voorbij. Een andere man kijkt je recht in de ogen en wandelt verder. Drie mensen mompelen elk iets over besmetting en virussen. Een vrouw steekt de straat over wanneer ze je opmerkt. Een andere vrouw antwoordt: ‘Nee, ik ken dat wel, dan zie ik mijn telefoon nooit meer terug.’ Hoeveel tijd er verstrijkt zonder resultaat, weet je niet. Een halfuur, drie uur.

Optie 3
    Met rechte rug volg je de straat, weg van de voordeur, richting het centrum. Je steekt de ene sigaret in je mondhoek op en kalmeert. Gelukkig heb je je jas aan, maar het is niet eens koud. Zo erg kan het allemaal niet zijn. Morgen gaat de wereld pas op slot.

Lang voor je aan de dichtstbijzijnde kroeg bent, hoor je het gejoel al. Je mengt je tussen de mensen die de laatste avond vieren. De muziek staat luid en het bier vliegt in het rond. Je weet dat je dit normaal onverantwoord zou vinden, dat we nu juist allemaal in afzondering moeten, maar dat zet je uit je hoofd.
    ‘Weet u waar er een slotenmaker is?’ probeer je nog een keer bij een caféganger.
    Hij danst verder zonder je aan te kijken.

Je keel begint te branden. ‘Hallo,’ begin je tegen de serveerster aan de bar. ‘Ik ben hier al vaak geweest,’ lieg je. ‘Maar nu heb ik geen geld bij me. Kan ik misschien…’
    ‘Nee, dat doen we niet.’
    ‘Maar ik kom u morgen alles terugbetalen.’
    ‘Morgen zijn we dicht.’
    ‘Dan schrijf ik het over op jullie rekening.’
    ‘Doen we niet.’
    ‘Ik heb thuis genoeg geld. En op mijn bankrekening. Nu is het gewoon…’
    Ze kijkt je niet meer aan en gaat verder met tappen.

Eens buiten het café valt je oog op een hotel. Je wil naar binnen gaan, maar beseft dat je nog steeds geen geld op zak hebt. Je vat post aan de geldautomaat. ‘Kan u mij een beetje geld lenen? Ik heb mezelf buitengesloten. Morgen betaal ik het u terug, als ik weer binnen kan.’ Een jonge vrouw bekijkt je van top tot teen en wandelt weg zonder iets te zeggen. ‘Waarom zou ik dat geloven?’ vraagt een man die je vader zou kunnen zijn. ‘Ze zijn allemaal maar op één ding uit.’
    ‘Wie?’
    ‘Mensen zoals u,’ roept hij over zijn schouder voor hij om de hoek verdwijnt.

Je doolt verder door de straten. De klokken van de kathedraal hebben twaalf uur geslagen. Cafés en restaurants veranderen in leegstaande panden. Voor je doemt het station op. De laatste trein is al lang vertrokken, de hal die naar de sporen leidt is doodstil. In het donker herken je de omtrekken van daklozen die her en der liggen te slapen. Je passeert hier elke dag op weg naar je werk, intussen ben je vertrouwd met het zicht van de man op zijn rafelige matje die in een onbegrijpelijke taal bedelt terwijl hij met een beker vol muntjes rammelt. Tussen de frisdrankautomaat en het koffiekraam zie je hem zitten. Hij zwaait naar je. Even blijf je voor hem staan. Hij wijst naar de stapel oude kranten naast hem. Je laat je zakken en legt je hoofd neer op een achtergebleven zadelbeschermer van een fiets. Je hebt geen idee hoeveel uren nog resten voor er hier en daar weer iets opent in de stad. Je sluit je ogen. Zolang kan het heus niet meer duren.


Felix Sandon (1993) werd geboren op de dag dat Herman Brusselmans stopte met drinken. Hij woont in Mechelen en schrijft poëzie en kortverhalen. Die verschenen al in De Optimist, Kluger Hans en het boek Mijn Azertyfactor van Uitgeverij Vrijdag. Daarnaast schrijft hij over muziek voor het online magazine Luminous Dash.
www.felixsandon.wordpress.com   felixsandon


Lees ook:
Goed ontmoet • Thijs Joores
Ik ben wel eens banger geweest voor een virus.
Het is een verloren nazomerdag. Mijn ouders wilden graag met mij varen, dus ik lig te zonnen achter op het bootje terwijl zij kibbelen, vast over iets onzinnigs.
Lees verder


Lees ook:
Het ferme boerderijtje • Uschi Cop
‘Jos! Joo-oos!’ Met een gezicht, dat lelijk gewrongen was door de honger, stond de boerin voor de uitpuilende ijskast. ‘Aj, aj, aj, het is toch godgeklaagd! Karmelietjes, Affligems en Jupilers bij de vleet, maar geen snee brood of stukje zoute haring!’
Lees verder