Voor de vorm
Jihane Chaara
Het is de dertigste dag van de pandemie als ik op een idee kom. De wereld staat op z’n kop, ondersteboven, schots en scheef. Soms kijk ik uit mijn raam naar buiten en vraag ik me af wanneer de wereld letterlijk ondersteboven zal gaan staan. Ik zou er niet van opkijken. Niets verbaast mij nog.
Met deze vastberadenheid om niet van mijn stuk gebracht te worden ververs ik de nieuwswebsites op mijn laptop. Overal staat hetzelfde: blijf binnen, vermijd contact, anderhalve meter, besmetting, isoleren. Ik ben helemaal alleen nu. Veel geïsoleerder dan dit wordt het niet. Mijn kamer is klein en leeg. Ik baal nu een beetje van mijn onvermogen om een thuisparadijs te maken, zoals sommige anderen dat wel kunnen, met veel boeken en planten en lichtjes. Ik heb het altijd clean gehouden, zo leeg mogelijk, zo’n soort plek waar Marie Kondo trots op zou zijn. Of misschien zou ze het alleen maar zielig vinden dat zo weinig dingen mij vreugde brengen.
Andere mensen lijken nog wel te weten wat ze moeten doen in deze tijden. Laat het aan mij over om fomo te ervaren zelfs als bijna letterlijk de hele wereldbevolking thuis zit. Ik kan de randjes niet voelen van deze omvangrijke alleenheid. Er knaagt iets griezeligs aan het weefsel van mijn zijn, maar ik weet niet wat. Is het de angst voor ziekte? De eenzaamheid die me bekruipt? Het simpele gegeven dat er voorlopig niets te beleven valt?
Maar op de dertigste dag van de pandemie kom ik op een idee. Dat is niet helemaal de waarheid. Een versie van het idee spookt al maanden rond in mijn hoofd, maar op de dertigste dag van de pandemie onderneem ik actie.
Ik denk al maanden aan hem. Rob en ik waren Rob-en-ik. Het voelde zo onontkoombaar, hij en ik, voor zo’n lange tijd, totdat hij de tendens begon te voelen aan mij te ontkomen. Daar begonnen de moeilijkheden. Tegen de tijd dat we uit elkaar gingen was het eigenlijk al veel te laat. We hadden onze connectie volkomen platgebrand. Er was niets meer van over van ons, niemand werd gespaard. Met gebogen hoofden en meer schaamte dan een mens zou moeten verdragen, verlieten wij elkaar. Vaarwel, lieve jongen.
Het verdriet dat volgde op ons afscheid was verwoestend. Mijn vrienden noemden het een fulltime bezigheid om mij op te knappen. Zo voelde het ook voor mij. Stukje bij beetje leerde ik hoe het moest, dat nieuwe leven zonder hem.
Nu heb ik Rob bijna een jaar niet gezien.
Voor die tijd, voor het platbranden, voor de schaamte, waren we buitengewoon mooi. We waren elkaars maatjes. We speelden altijd spelletjes, Rob en ik. Spelletjes die we zelf bedacht hadden. We sloten weddenschapjes af, we schotelden elkaar dilemma’s voor, we daagden elkaar uit gênante dingen te doen in het openbaar. We konden urenlang op de bank zitten, spelregels bekokstoven, voordat we naar een feestje toegingen. Zo werd alles op de wereld iets van ons tweeën, hoe klein het ook was.
Het idee dat ik op de dertigste dag van de pandemie bedenk is simpel. Het is het laatste spelletje. Ik zit met mijn laptop in bed en ik open het scherm waarmee ik een e-mail kan opstellen. Ik schrijf:
Rob,
Wil je omgekeerde wereld met mij spelen? Tijdens deze weken/maanden van onrust staat de wereld op z’n kop. Niks is normaal meer. De regels zijn simpel maar moeten nog aangescherpt worden: wij praten met elkaar zolang de wereld zo gek blijft. Als de wereld normaal wordt, dan zijn wij weer twee mensen die elkaar niet echt meer kennen.
X Jenny.
Ik zou mijn vrienden eerst moeten raadplegen voordat ik zoiets verzend. Het is hun voorspelbaarheid die mij tegenhoudt. Ze zouden denken dat ik naar hem uitreik omdat ik terug de tijd in wil. Ik mis hem niet meer, maar dat is moeilijk uit te leggen als je desalniettemin een e-mail aan het typen bent waarin je voorstelt de draad weer op te pakken. Ik wil gewoon een spelletje spelen, is dat zo moeilijk te vatten? Zodra de wereld weer normaal is, laat ik hem heus los.
En dus druk ik op ‘verzenden’.
Op de vierendertigste dag van de pandemie trilt mijn telefoon. Robs naam flitst op het scherm.
Eindelijk, er gebeurt iets. Met een diepe ademhaling neem ik op. ‘Hoi,’ zeg ik dan maar.
‘Hoi. Ik heb je e-mail gelezen, dus ik bel je even terug.’ Zijn stem klinkt onzeker. ‘Ik denk dat ik niet zo goed begrijp wat je precies van mij verwacht.’
‘Het zou me gewoon zoveel goed doen om naast je te zitten,’ zeg ik dan maar.
Hij zegt niets. Ademt alleen.
Ik zeg nog iets: ‘Is dat te veel gevraagd? Om naast elkaar te zitten? Anderhalve meter afstand, dat weet ik ook wel. Ik neem wel een meetlint mee. Een meetlint en anderhalve afstand en naast jou zitten. Dat is alles.’
Hij zegt niets.
Ik zeg: ‘Oké, dan niet naast elkaar. Misschien wel ver van elkaar. Aan de andere kant van de straat misschien. Dat we naar elkaar zwaaien. Dat is het, dat is het hele spelletje, dat we doen alsof we het jammer vinden dat we niet dichterbij kunnen komen.’
Eindelijk maakt hij geluid. Eerst een diepe ademhaling, een soort zuchtje, en dan: ‘De hele wereld zit in quarantaine en jij wil een spelletje met mij spelen? Sorry, ik wil hier niet aan meedoen. Sorry, Jenny, ja? Echt sorry. Het moet een keertje klaar zijn. Ik belde je omdat ik me zorgen maakte. Maar het moet een keertje klaar zijn.’
We zijn nog niet eens anderhalve minuut aan het praten. Ik zeg: ‘Oké, dat is duidelijk.’
We zeggen gedag en hangen op.
Ik sta middenin mijn kamer en voel me wakkerder dan ik in weken heb gedaan. Ik klamp mijn telefoon vast in mijn rechterhand.
Het is tijd om mijn beste vriendin te bellen en haar te vertellen dat ik de alleenheid een vorm heb kunnen geven. Tijd om die fulltime bezigheid weer op te pakken.
Jihane Chaara (Amsterdam, 1991) heeft klinische neuropsychologie gestudeerd, is redacteur bij Hard//hoofd en columnist bij Spiegeloog. Ze is van plan haar weg door deze quarantaine heen te schrijven.
Lees ook:
Meer dan twintig uur per dag • Toon Roumen
Friedrich Nietzsche schreef ooit dat niet het gebrek aan liefde, maar het gebrek aan vriendschap ongelukkige relaties maakt. Volgens hem gaat het dus niet om de rode rozenblaadjes, poepig in een hartjesvorm op het bed gekwakt, en al helemaal niet om de halfslappe spaghettiseks die daaruit voortkomt, maar om de diepe acceptatie van en genegenheid voor de ander.
Lees verder
Meer dan twintig uur per dag • Toon Roumen
Friedrich Nietzsche schreef ooit dat niet het gebrek aan liefde, maar het gebrek aan vriendschap ongelukkige relaties maakt. Volgens hem gaat het dus niet om de rode rozenblaadjes, poepig in een hartjesvorm op het bed gekwakt, en al helemaal niet om de halfslappe spaghettiseks die daaruit voortkomt, maar om de diepe acceptatie van en genegenheid voor de ander.
Lees verder
Lees ook:
Remise • Michaël Van Remoortere
Wat begon als een spel, werd al gauw een obsessie. Na tien dagen in lockdown was het huis gepoetst, de tuin zomerklaar gemaakt en alles wat we, sinds we in dit huis getrokken waren, weg hadden willen gooien naar de kelder verplaatst.
Lees verder
Remise • Michaël Van Remoortere
Wat begon als een spel, werd al gauw een obsessie. Na tien dagen in lockdown was het huis gepoetst, de tuin zomerklaar gemaakt en alles wat we, sinds we in dit huis getrokken waren, weg hadden willen gooien naar de kelder verplaatst.
Lees verder